FILOSOFIE & PRAKTIJK, 43 (2022) 2, THEMA:
Slavernij / Oekraïne
Dit tweede nummer van jaargang 43 van Filosofie & Praktijk heeft twee actuele kwesties als thema: de discussie rond het Nederlandse slavernijverleden en de eventuele excuses daarvoor, naast de actualiteit van de Russische inval in Oekraïne.
Om te beginnen buigt Menno Kamminga zich in zijn bijdrage “De morele betwistbaarheid van nationale slavernijexcuses” over een kwestie die Nederland duidelijk verdeelt: moeten er excuses komen voor het nationale slavernijverleden, of niet. De huidige premier Mark Rutte stelt slavernijexcuses begrijpelijk maar niet verstandig te vinden. Slachtoffers en daders zijn allang dood; huidige generaties zijn niet zomaar verantwoordelijk voor vroeger leed onder een ander staatsbestel; en excuses kunnen tot polarisatie leiden. Niettemin ijveren linkse politieke partijen en actievoerders ervoor dat de regering eindelijk excuses aanbiedt in 2023, wanneer 150 jaar afschaffing van de slavernij wordt herdacht. Zoals de regering in januari 2020 excuses aanbood voor de overheidsrol bij de Holocaust, zou zij dat ook moeten doen voor de nationale betrokkenheid bij de gruweldaden van slavenhandel en slavernij. De druk op de regering neemt toe door de excuses die Amsterdam, Rotterdam en Utrecht hebben aangeboden voor hun stedelijke slavernijverleden, en de plannen van andere steden hiertoe.
Maar de maatschappelijke weerstand is groot. Op deze discussie komt F&P in een later nummer daarom nog eens terug.
In “Meten met meerdere maten? Een filosofische reflectie op Ruslands oorlog in Oekraïne” buigt Evert van der Zweerde zich vervolgens over die andere actuele kwestie, de oorlog in Oekraïne. Sinds de invasie van Oekraïne door het Russische leger op 24 februari 2022 staat de wereld bol van de analyses en verklaringen. Deze variëren van psychologische verklaringen van het ‘irrationele’ gedrag van Vladimir Poetin, via economische en geopolitiek-strategische, tot essentialistische duidingen van ‘Rusland’. Wat kan een filosofische reflectie hier nog aan toevoegen? Hetzelfde als altijd: kritische distantie en conceptuele helderheid, in de soms ijdele hoop dat die twee zaken enig verschil maken. Deze bijdrage richt zich op de complexe ‘casus’ van de huidige oorlog, door Rusland ontketend in vooral Oost-Oekraïne, en poogt drie elementen aan te dragen die genoemde kritische reflectie kunnen faciliteren: een historisch perspectief, een poging tot verplaatsing in de Russische situatie en een politiek-filosofische plaatsbepaling.
In zijn Minima Philosophica “Wereldhistorische beschouwingen. De actualiteit van de crisis-analyticus Jacob Burckhardt” illustreert Peter Claessens de relevantie van Burckhardt: “Toch is het weinig historici gegeven 150 jaar later nog zoveel actualiteit te bezitten”. Inmenig opzicht zijn parallellen te trekken tussen Burckhardts visie en de huidige actualiteit. Het meest in het oog springt daarbij – natuurlijk - de parallel tussen Burckhardts beschrijving van de ‘kwaadaardige macht’ en de actualiteit van de oorlog die nu in volle omvang in Oekraïne woedt: “Zwakkere buren worden onderworpen en geannexeerd of anderszins van hun onafhankelijkheid beroofd, niet om ervoor te zorgen dat ze zelf niet meer als agressor optreden, want daarover maken ze zich nog het minst druk, maar om te voorkomen dat een andere staat zich er meester van maakt of ze politiek van zich afhankelijk maakt; het is ze erom te doen de mogelijke politieke bondgenoot van de vijand te onderwerpen. En zijn ze eenmaal deze weg ingeslagen, is er geen houden meer aan; voor alles is er een excuus.”
In zijn reviewartikel “Filosofie van menselijkheid. De droom van Johan Braeckman” gaat Floris van den Berg in op het interviewboek Een zoektocht naar menselijkheid. Dirk Verhofstadt in gesprek met Johan Braeckman (2021) door filosoof Dirk Verhofstadt. Na Op zoek naar waarheid, met Etienne Vermeersch (2019) en Op zoek naar harmonie met Paul Cliteur (2012), interviewt Verhofstadt nu Johan Braeckman.
Paul van Tongeren zorgt in “Een prachtige nalatenschap” voor een bespreking van het boek van Erik Oger: Als in een honderdvoudige spiegel. Nietzsches perspectivische schrijven. Kalmhout: Pelckmans, 2022, 406 pp.
En Jozef Keulartz bespreekt in “Vertel dat maar aan Alexei Navalny, Monsieur Latour!” van Arjen Kleinherenbrink De Constructie van de wereld. De filosofie van Bruno Latour. Amsterdam: Boom, 2022, 240 pp.
De rubriek Signalementen vormt zoals gebruikelijk de afsluiting van dit nummer 2 van deze jaargang van F&P. In december a.s. volgen nrs. 3 en 4 van deze jaargang in een bijzonder dubbelnummer met een twaalftal bijdragen over ‘African Philosophy’.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 43 (2022) 1, THEMA:
Structuurverandering / Habermas
Dit eerste nummer van jaargang 43 van Filosofie & Praktijk wordt geopend door Jürgen Habermas met zijn bijdrage “Gedachten en hypothesen over een nieuwe structurele verandering van de politieke publieke sfeer”. Deze publicatie, voor Filosofie & Praktijk vertaald door Leon Pijnenburg, verscheen onlangs in een speciaal themanummer van het tijdschrift Leviathan, waarin verschillende auteurs hun licht lieten schijnen op de nieuwe structurele veranderingen van de politieke openbaarheid. Daarmee is de ‘klassieker’ van Jürgen Habermas, Strukturwandel der Öffentlichkeit, (Neuwied 1962; Nederlandse vertaling: De structuurverandering van het publieke domein. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2015) opnieuw uitgangspunt voor discussie. In dit F&P-nummer niet de volledige discussie, maar wel de uitgebreide bijdrage van Habermas naar aanleiding van het boek waarvan hij laat weten dat het in termen van verkoop “hoewel het mijn eerste was, tot op heden mijn meest succesvolle gebleven” is, maar waarvan hij een veel belangrijker gevolg constateert, namelijk “binnen de sociale wetenschappen kreeg het politieke concept van de ‘publieke sfeer’ zo wel een plaats in een bredere sociaal-structurele context.” En dat geldt ook nog vandaag de dag.
De volgende bijdrage aan dit nummer, “Op het spoor van natuurbeleving en cultuuroverdenking aan de hand van Ton Lemaire. Een overzicht” door Petran Kockelkoren, bevat de tekst van zijn rede ter gelegenheid van de uitreiking van de Kasteel Groeneveld Prijs in oktober 2021. Deze prijs wordt toegekend aan “een persoon of organisatie die zich uitzonderlijk heeft ingespannen voor de bewustwording van natuur en landschap voor huidige en toekomstige generaties”. En die persoon was Ton Lemaire. Na zijn bekkende Filosofie van het Landschap publiceerde Uitgeverij Ambo nog een twintigtal boeken van Ton Lemaire, waarin telkens de verhouding van cultuur en natuur centraal staat. Petran Kockelkoren kijkt terug: “Al tijdens mijn studietijd aan de Faculteit Filosofie in Groningen in de jaren zeventig heb ik de vormende invloed ondervonden van zijn baanbrekende boeken. Deze hebben mij - en vele generatiegenoten met mij - op het spoor gezet van natuurbeleving en cultuuroverdenking.”
Daarna presenteert Dick Willems met zijn bijdrage “Zorg, technologie, ethiek: het goede blijven leren” een bewerking van zijn afscheidsrede als hoogleraar Medische Ethiek aan de Universiteit van Amsterdam, gehouden op 24 september 2021. Hij beschrijf in zijn bewerkte rede wat de medische ethiek naar zijn idee in de afgelopen achttien jaar geleerd heeft. En daarbij neemt hij “geleerd” in de inderdaad dubbele betekenis van onderwezen en opgestoken. Hij bespreek achtereenvolgens de terreinen ‘ondersteuning’, ‘onderzoek’, en ‘onderwijs’, om aan het slot te concluderen: “We moeten ethiek blijven leren maar we moeten ook weer leren om idealen te bedenken, om te dromen.”
In zijn “Minima Philosophica” gaat Ton Vink nader in op de gang van zaken rond het door de Coöperatie Laatste Wil gepropageerde natrium-azide als middel om tot zelfdoding over te gaan. Hoe zit het met de handel in dit middel en hoe gaan mensen eigenlijk dood als ze dit ‘Middel X’ gebruiken? We zijn inmiddels een aantal arrestaties, aangiftes en doden verder en de vraag wordt dan ook gesteld: moet er niet eens wat gebeuren? Het is mooi om een recht te claimen, maar gaat dat niet gepaard met de plicht om op verantwoorde wijze van zo’n recht gebruik te maken?
In zijn bijdrage “Sterven en laten sterven” reageert Kees Hellingman vanuit humanistische hoek op de bijdragen aan het thema ‘voltooid leven’ in het laatste nummer van jaargang 42 van F&P. Hij geeft zijn beargumenteerde mening over euthanasie en hulp daarbij, en zet dat af tegen de argumentatie in de bijdragen van verschillende auteurs in het genoemde nummer van Filosofie & Praktijk: “Bovendien meen ik dat te vaak (altijd?) een element ontbreekt in de discussies over dit onderwerp: suïcide in de praktijk. Misschien komt dat omdat het wat makkelijker praten is over de zin van het leven, de beschermwaardigheid, of zelfs de heiligheid ervan, zonder het gitzwarte beeld van de suïcide in het achterhoofd. Daarom wil ik ook daarop ingaan.”
De rubriek Signalementen vormt zoals gebruikelijk de afsluiting van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 42 (2021) 4, THEMA:
VOLTOOID LEVEN
Inmiddels heeft de nieuwe regeringsploeg op het bordes gestaan. Een van de hete hangijzers die daarbij op de achtergrond aanwezig waren betreft het concept wetsvoorstel ‘voltooid leven’, ingediend door Pia Dijkstra namens regeringspartij D66. In dit nummer van F&P is er aandacht voor dit thema, met als uitgangspunt de bijdrage “Een liberale, humanistische kritiek op een ‘voltooid leven’-wet” door Kevin Yuill. Op deze tekst van een lezing die Yuill eind vorig jaar hield, volgen korte commentaren van Maarten Verkerk, Ton Vink, Annemarieke van der Woude en Suzanne van den Eynden. Het geheel wordt kort ingeleid door Theo Boer. De teksten van de oorspronkelijk in het Engels gehouden voordrachten zijn naar het Nederlands vertaald, onder toevoeging van enkele voetnoten.
In zijn Minima Philosophica “De gevolgen van het escapisme voor het natuurbeleid” gaat Jozef Keulartz in op de zich steeds meer opdringende vraag naar de rechtvaardiging van de bijzondere positie die de mens zichzelf toekent ten opzicht van de wereld van dier én plant. Hoe groot mag dat verschil zijn? Hoe klein mag je het maken?
Een enigszins vergelijkbare thematiek wordt aangesneden in “Ik kan het niet alleen”, de bijdrage aan dit nummer van Jan Bransen. “Het hyper-individualistische mensbeeld dat we ons sinds de Verlichting hebben eigengemaakt staat op gespannen voet met het fundamentele besef dat ieder van ons een buitengewoon klein en kwetsbaar deel is van iets dat ontzaglijk veel groter is dan onszelf, zowel in materiële, sociale als existentiële zin.” En die positie heeft consequenties: “Onze vanzelfsprekende levenstaak– dat ieder van ons het eigen leven op eigen kracht tot een succes moet maken – lijkt niet te realiseren in een wereld die onder crises gebukt gaat: de vluchtelingencrisis, wooncrisis, energiecrisis, coronacrisis, schuldencrisis, volksvertegenwoordigingscrisis, ‘fake news’-crisis, klimaatcrisis.” Ter geruststelling kan Bransen aan de titel van dit artikel: Ik kan het niet alleen toevoegen: “Gelukkig hoef ik het ook niet alleen.”
Daarna blijft ook Michiel Korthals met zijn bijdrage “Het bijzondere van een deugdzaam mens” in dezelfde thematische omgeving. Korthals schreef zijn bijdrage in het kader van een essaywedstrijd die de Vereniging van Ethici in Nederland uitschreef bij gelegenheid van haar 50-jarig bestaan. De opdracht en uitdaging waarop Korthals met zijn prijswinnende essay reageerde, luidde: “schrijf een filosofische verhandeling voor of tegen de claim dat over deugdzame mensen niets boeiends te melden valt”. Zijn bijdrage bevat “een goed tegenvoorbeeld voor de luie uitspraak dat het leven van deugdzame mensen saai en langdradig is”. Immers: “Eén voorbeeld is voldoende om die nergens op gebaseerde universele uitspraak te falsifiëren.”
De rubriek Signalementen vormt zoals gebruikelijk de afsluiting van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 42 (2021) 3, THEMA:
HOOP IN FILOSOFISCH PERSPECTIEF
Dit derde nummer van F&P in de jaargang 42 is een
themanummer, gewijd aan de betekenis van hoop
en wordt gevuld door de bijdragen aan het
symposium Hoop in filosofisch perspectief georganiseerd door de
Vereniging van Ethici in Nederland (VvEN). Het symposium vond plaats op vrijdag
1 oktober 2021 in Utrecht, en aldaar presenteerden Roel Kuiper, Claudia Blöser,
Willem Lemmens en Justine van Lawick
hun lezingen over hoop.
De verschillende
bijdragen aan het symposium worden ingeleid door Heleen Torringa, bestuurslid
van de VvEN, in haar introductie “Thema Hoop, of: Waarom je van filosofie kunt
houden” en een ander VvEN-bestuurslid, Eric Boot, verzorgt een uitgebreide
invulling van de rubriek Minima Philosophica met “Een
apologie voor het coronatoegangsbewijs”, tevens relevant voor andere
coronamaatregelen.
Alvorens dit nummer van F&P wordt besloten door de gebruikelijke
rubriek “Signalementen” is er nóg een bijdrage van een VvEN-bestuurslid, een
boekbespreking “De benen van rabbi Hillel”, een bespreking van De getemde mens. Waar komt (volgens u) onze
moraal vandaan?, onder redactie van Martin Harlaar. De bespreking is meer
precies van de hand van een voormalig
bestuurslid van de VvEN, tevens voormalig
redactielid van F&P: Patrick Delaere. Op 2 november j.l. overleed Patrick
na een kort en hevig ziekbed op 67-jarige leeftijd. De redactie zal zijn
inbreng met zekerheid missen, maar wenst eerst en vooral de familie van Patrick
veel sterkte toe met dit verlies dat een voortijdig eind aan veel plannen
betekent. Graag verwijst de redactie naar het In Memoriam in dit nummer van F&P, gewijd aan deze Homo viator of “wegaflegger,
levenswandelaar, passant”.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 42 (2021) 2, THEMA:
OVER VRIJHEID
Naar aanleiding van Freedom. An unruly history (2020), in Nederlandse vertaling in 2021 verschenen als Vrijheid. Een woelige geschiedenis, van
de hand van historica Annelien De Dijn, buigt Cees Maris zich in twee delen
over het begrip vrijheid in “Vrijheid: positief / negatief”. Deel
I, Liberale
vrijheid, geschiedenis en logica, begint met de analyses van het concept
van vrijheid van Berlin en Feinberg, gevolgd door de visie van
Maris op de geschiedenis en de logica van de liberale vrijheid. In
deel II, Democratische versus liberale vrijheid, confronteert hij die visie met
De Dijns alternatieve historische narratief en haar ideaal van positieve democratische
vrijheid. Deze academische ideeënstrijd mondt uit in de normatieve vraag:
wat zijn de argumenten voor en tegen negatieve en positieve vrijheid, en hoe
moet je die wegen? Als de stofwolken van deze strijd zijn opgetrokken blijkt:
Welke normatieve politieke filosofie de betere is, blijft onderwerp van een
open ideeënstrijd waarin het laatste woord nooit zal vallen, maar, aldus Maris,…
voorlopig staat de liberale vrijheid op winst. Afwachten dus of de
democratische vrijheid in een tweede ronde sterker uit de hoek kan komen. Dit
alles met dank aan de academische vrijheid.
In zijn Minima Philosophica buigt Patrick Delaere zich over “De
merkwaardige glans van de hoop”. Zijn vertrekpunt ligt bij filosoof Gabriel
Marcel voor wie hopen alleen mogelijk is vanuit een wij: “Want een mens is niet alléén onderweg, maar altijd ook
betrokken op anderen. We bouwen onszelf op middels ontmoetingen met anderen. We
leven om zo te zeggen zelf in het duister en hebben anderen nodig die ons
belichten zodat we onszelf, d.w.z. onze eigen figuur en onze eigen schaduw,
kunnen zien.” Maar blijft het ook mogelijk om te hopen wanneer de redenen
daarvoor ontbreken?
Het lijkt een nieuwe trend te worden de staat voor de
rechter te dagen. April 2021 was het de beurt voor de Coöperatie Laatste Wil
(CLW), samen met een aantal individuele mede-eisers. Doel van de rechtsgang:
afschaffing van art. 294 Sr dat hulp bij zelfdoding strafbaar stelt. Ton Vink
gaat er nader en kritisch op in, in zijn bijdrage “Zelfdoding: recht op,
behulpzaam zijn bij, aanzetten tot. Over artikel 294 Sr, de Coöperatie Laatste
Wil, zelfbeschikking en verantwoordelijkheid.” Hij bekijkt, en weegt, in zijn
bijdrage eerst een aantal van de argumenten die door de CLW in de dagvaarding
naar voren worden gebracht. Hoewel de dagvaarding een interessant overzicht
geeft van de huidige stand van zaken op dit vlak, overtuigen de aangevoerde
argumenten niet. Daar komt bij dat de CLW door haar eigen optreden – van
CLW-leden maar zeker ook van CLW-bestuursleden – de eigen rechtsgang zelf tot
zinloosheid veroordeelt. Dat alles betekent niet, zo licht Vink vervolgens nog
toe, dat daarom het verbod op hulp bij zelfdoding gehandhaafd moet blijven. Ook
hier gaat het over vrijheid: de
fundamentele vrijheid van het individu om zelf te bepalen ‘wanneer en op welke
wijze zijn leven moet eindigen’. Over een voorstel tot afschaffing c.q.
aanpassing van art. 294 Sr moet echter wel beter nagedacht worden.
Daarna volgen een drietal boekbesprekingen: Michiel
Korthals bespreekt De symfonie van de natuur van Koo van der Wal. Kees
Hellingman buigt zich over Wat
terroristen geloven van Beatrice de Graaf. En Patrick Delaere zorgt voor
een actueel retrospectief op The Making
of an Elder Culture. Reflections on the Future of
America’s Most Audacious Generation van Theodore Roszak.
De rubriek Signalementen vormt zoals gebruikelijk de
afsluiting van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 42 (2021) 1, THEMA:
ETHISCHE KWESTIES
Jan Bransen opent dit nummer van F&P met zijn bijdrage “Er is geen vaccin tegen klimaatverandering”. Als het over de coronacrisis gaat, wordt daar doorgaans een tweede crisis mee verbonden, die wij binnenkort toch ook echt eens het hoofd zullen moeten bieden: de klimaatcrisis. Maar Bransen wil duidelijk maken waarom het schadelijk is om de coronacrisis en de klimaatcrisis in één adem te noemen. Als we het coronavirus hebben kunnen verslaan door objectieve kennis te combineren met centrale controle zullen we blijven geloven dat deze aanpak de enig juiste is. We zullen blijven negeren dat in het geval van de klimaatcrisis een aanpak op basis van objectieve kennis en centrale controle in feite juist vruchteloos is. Als het om klimaatbewust handelen gaat, is er sprake van een evidente ‘knowledge-action gap’: we hebben de benodigde kennis maar die weten we niet om te zetten in de benodigde daden. En daar gaat het om.
Ineke Malsch zorgt voor de tweede bijdrage: “Breng narratieve ethiek naar de burger. Techno-ethische sciencefiction verhalen als smaakmaker voor dialoog over keuzes in innovatiebeleid”. In haar artikel worden narratief-ethische toekomstverkenningen van mogelijke ethische gevolgen van technologieontwikkeling geplaatst in de bredere ontwikkeling van beleidsondersteunende toekomstverkenningen. Vervolgens wordt een concreet voorbeeld besproken, waarin een techno-ethisch toekomstverhaal de basis vormt van een rollenspel. Dit spel helpt burgers hun mening te vormen over mogelijke consequenties van technologieontwikkeling en zo de eerste barrière voor burgerparticipatie aan besluitvorming over technologie te slechten: het prikkelen van de nieuwsgierigheid. In het nawoord worden suggesties gedaan voor vervolgstappen om die burgers toegang te geven tot de tafels waar besluitvorming plaatsvindt.
In april 2020 deed de Hoge Raad uitspraak in een cassatieverzoek-in-het-belang-van-de-wet naar aanleiding van de eerste tuchtrechterlijke-plus-strafrechterlijke vervolging in Nederland van een arts vanwege het honoreren van een verzoek om euthanasie. In zijn bijdrage “Aangeklaagd voor euthanasie, maar wie was daar eigenlijk verantwoordelijk voor?” bespreekt Ton Vink het verhaal van deze gebeurtenis zoals dat door de arts in kwestie in boekvorm is gegoten. Er is voldoende aanleiding voor vragen: Wie is hier verantwoordelijk en waarvoor precies? Wordt een ‘goede dood’ eigenlijk interessant gevonden, of is ‘dood’ ook wel voldoende? Is de schriftelijke wilsverklaring niet eigenlijk een valkuil? Wat wordt er verstaan onder ‘zelfbeschikking’? En wat levert deze soms toch wel dramatische casus nu uiteindelijk op? Zijn met de uitspraak van de Hoge Raad werkelijk alle vragen beantwoord, of toch niet?
In hun Minima Philosophica “Corona en het goede leven” gaan Cees Maris & Frans Jacobs kritisch in op de argumenten van arts-filosoof Marli Huijer in de NRC van 15 januari dat de lockdown in het kader van Covid-19 disproportioneel is. Hun conclusie: haar argumenten zijn niet goed doordacht.
Kant is een van de favorieten van Donald Loose, zoals ook blijkt uit zijn nieuwe boek Over vriendschap. De praktische filosofie van Kant (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2019, 302 pp.). In zijn bijdrage “Amicus Kant, over morele vriendschap” gaat Patrick Delaere er nader op in: Lezingen over filosofische kwesties vanuit kantiaans perspectief monden na een sprankelend eerste deel over de claim of the day dikwijls uit in een hoorcollege over Kants integrale kritische filosofie. Allengs wordt het betoog dan abstracter en krijgt het sermoenachtige trekken. Donald Looses boek vormt hierop geen uitzondering. Kant over vriendschap is zijn onderwerp. Maar vriendschap is het sluitstuk van Kants deugdenleer, en wordt als ingang gebruikt voor een gedegen bespreking van Kants hele praktische filosofie.
In zijn bijdrage “Over Jürgen Habermas, of: Kan een kritische maatschappijtheorie zonder religie?” gaat Pieter Pekelharing de confrontatie aan met Jürgen Habermas en zijn opus magnum getiteld Auch eine Geschichte der Philosophie (Berlin: Suhrkamp, 2019, 1752 pp.). Het werk bestaat uit twee delen: Deel 1, Die okzendentale Konstellation von Glauben und Wissen; Deel 2: Vernünftige Freiheit. Spuren des Diskurses über Glauben und Wissen. Pekelharing concentreert zich daarbij op één aspect van Habermas’ werk: zijn aandacht voor religie. Want hoewel dit boek op het eerste gezicht veel weg heeft van een conventionele geschiedenis van de filosofie – de bekende hoofdfiguren uit de filosofie komen uitvoerig aan bod; de splitsing tussen empirisme en Duits idealisme, tussen Hume en Kant, wordt ampel besproken; sociale, politieke en economische factoren spelen stuk voor stuk een rol – is de hoofdrol in dit werk toch weggelegd voor religie. Maar, in welke vorm of gedaante?
Clemens Driessen gaat in zijn bijdrage “Hekken en bomen, hoe te denken over natuur in Nederland” in op de vraag “Waarom moeten we natuur beschermen?” Hij doet dat mede aan de hand van twee recente publicaties van ervaren krachten in de Nederlandse milieuethiek, Martin Drenthen en zijn Hek, de ethiek van de grens tussen boerenland en natuurgebied. (Gorredijk: Noordhoek, 2020) en Jozef Keulartz en diens Boom-mensen. Over nut en nadeel van de humanisering van de natuur. (Gorredijk: Noordhoek, 2020.). Twee boeken, die vanuit verschillende invalshoeken voor een groot publiek de ins en outs van ethische overwegingen rond het Nederlandse natuurbeheer uiteenzetten. Uiteindelijk gaat het erom, aldus Driessen, een cultuur te ontwikkelen die onze gehechtheid aan landschappen en dieren weet te vertalen in radicale actie.
Floris van den Berg gaat in “Tis but a scratch. Het gevaar van de middenpositie” vervolgens in op het boek Globalisering: ramp of redding? Een speurtocht naar de oorzaken van milieuproblemen en ongelijkheid (Soest: Boekscout, 2020, 196 pp.) door Ton van Rietbergen. Het is belangrijk om de verschillende dimensies of betekenissen van globalisering te onderscheiden. Ten eerste de vraag wat globalisering inhoudt: hoe, wanneer en waar is deze ontstaan? Ten tweede hoe globalisering beoordeeld moet worden. Is het goed of slecht, hoe bepaal je dat en voor wie? Ten derde, als we weten of globalisering (of aspecten daarvan) goed of slecht is, hoe moeten we dan verder? Wie moet dan wat doen? En is er wel een middenpositie mogelijk?
Tot slot besluit de rubriek Signalementen dit nummer van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 41 (2020) 4, thema:
WAAROM NIET LEZEN?
“Waarom niet lezen?” kun je uiteraard op meer dan één manier lezen. Het zou uitleg kunnen geven over de redenen om niet te lezen. En aanbevelen om daarvoor in de plaats alle praatshows op de televisie te bekijken. Het zou echter ook kunnen uitleggen waarom je niet zou lezen in plaats van alle praatshows op televisie te bekijken. Hoe dan ook, voorafgegaan door een toelichtend ‘woord vooraf’ van Leon Pijnenburg die voor de vertaling zorgde, volgt de bijdrage van Jürgen Habermas “Waarom niet lezen?”
Vervolgens breekt Patrick Delaere een lans voor het lezen van “een schrijver van buitencategorie proza, die meer literaire prijzen won dan welke andere auteur ook, en die samen met William Faulkner de ruggengraat vormde van de 20ste eeuwse Amerikaanse literatuur, volgens collega schrijver Philip Roth.” Daar komt nog als extra reden bij dat veel mensen onder de veertig de romancier en hoogleraar Saul Bellow – want om hem gaat het hier – vandaag de dag niet meer kennen. Zijn werk, aldus Delaere, lijkt nu al op het kerkhof van vergeten boeken te zijn beland. En dus spreekt hij in “Saul Bellows romaneske waarheid” de hoop uit dat literatuurminnaars het tij voor dit dreigende verlies snel zullen doen keren, waarbij hij tevens aannemelijk wil maken dat ook filosofen reden hebben zich dat mogelijke verlies aan te trekken.
In zijn bijdrage “Zwart en wit in het licht van de rede, over Kant en racisme” richt Herman van Erp zich op het betoog van de Nigeriaanse filosoof Emmanuel Eze waarin deze stelt dat Kants begrip van rationaliteit, evenals dat van Habermas, racistisch is. Daarbij valt het zeker niet te ontkennen dat tot in het recente verleden antropologische theorieën het begrip rationaliteit vaak op racistische wijze hebben gebruikt, alsof niet-Westerse volkeren minder rationeel zouden zijn. Daarbij gaat Van Erp tevens in op de Kameroense filosoof Achille Mbembe en diens aansprekende cultuurfilosofische analyse van wat als ‘zwarte rede’ getypeerd kan worden. Het debat over racisme roept vandaag de dag heftige emoties op, juist vanwege het toenemende ‘identiteits-denken’ (zie daarvoor het voorafgaand themanummer van F&P). Standpunten en individuen botsen, en je kunt je afvragen of het niet mogelijk is dat de deelnemers aan het debat “de botsing van hun kritiek met enige humor kunnen bezien en begrip voor elkaars standpunten kunnen opbrengen?”
Je zou kunnen zeggen dat dat laatste – humor en begrip – de uitkomst is, in elk geval ten dele, van de volgende bijdrage, “Twee voetnoten, over discriminatie en racisme bij David Hume” door Ton Vink. Vanwege een racistische voetnoot in een van de essays van David Hume besloot de universiteit van Edinburgh onlangs diens naam van een naar hem vernoemd universiteitsgebouw te schrappen. Het gebouw moest nu maar vernoemd worden naar de locatie ervan: 40 George Square. Helaas ontdekte een derde-jaars student dat de nieuwe naamgever, George Brown, een 18-eeuwse soldaat was, wiens familie enkele van de grootste suikerplantages op Jamaica exploiteerde, met meer dan 1.000 slaven. Men is in gesprek met elkaar! Dat doet overigens niets af aan de vraag of Hume zich in het essay dat aanleiding tot deze commotie is, eigenlijk wel steeds aan zijn eigen kennistheoretische uitgangspunten heeft gehouden.
In zijn “Minima Philosophica: Optimisme of mooipraterij over natuur in het tijdperk van de mens?” onderzoekt Jozef Keulartz de vraag of, en zo ja tot op welke hoogte, het optimisme over de veronderstelde sterke vergroting van de biodiversiteit door de moderne mens gerechtvaardigd is. Worden we daar echt blij van?
Vervolgens bespreekt Kees Hellingman Hoe de evolutie onze kijk op de wereld verdiept geschreven door Mark van Vugt. Na informatie over een prijsvraag van de Vereniging van Ethici in Nederland besluit een korte rubriek Signalementen dit nummer van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 41 (2020) 3, thema:
IDENTITEIT
'Identiteit' is een geruststellend concept. Wie zichzelf identiteit toekent meent te beschikken over zelfkennis en heeft een besef van eigenheid die niet fundamenteel wordt aangedaan door innerlijke en uiterlijke veranderingen. Het belang van een goed ontwikkelde persoonlijke identiteit is evident. Evenwicht en zelfvertrouwen zijn voorwaarden om vrij en autonoom in de wereld te kunnen optreden. Identiteit is evenwel geen statisch begrip. De dynamiek krijgt gestalte in onze omgang met anderen. In de persoonlijke levensgeschiedenis vormen wij onszelf binnen de familie waarin we opgroeien en ontwikkelen wij ons door de relaties die we aangaan. In de algemeen menselijke geschiedenis leveren gender, cultuur, ras, natie en religie de waarden die we in meer of mindere mate articuleren om onszelf vorm te geven. Identificatie is slechts één aspect van de ontwikkeling van een eigen identiteit, de omgekeerde richting van toeschrijving is een ander aspect. Als er specifieke noties verbonden zijn met ‘mannelijkheid’ dan laten deze de individuele man niet ongemoeid. Een zekere onvrijheid en inauthenticiteit liggen op de loer, bijvoorbeeld door het ongemak van het keurslijf of de zelfopgelegde herhaling van het rolmodel. Identiteit is op deze manier ook het resultaat van mogelijkheden en bedreigingen van buitenaf. We kunnen bovendien aangesproken of juist genegeerd worden omwille van een identiteit die ons ongevraagd wordt toegeschreven. In die zin is identiteit ook een verontrustend concept. In de sferen van politiek en cultuur kan het inzet worden van machtsstrijd, discriminatie en polarisatie.
Het themagedeelte in dit F&P-nummer over identiteit – onder redactie van Patrick Delaere, Cees Maris en Frank Rebel – opent met “Nederlands Gouden Eeuw en de nationale identiteit” door Maarten Prak: “Op donderdag 12 september 2019 kondigde het Amsterdam Museum aan dat het de term ‘Gouden Eeuw’ zou vervangen door de neutrale aanduiding ‘zeventiende eeuw’.” De gevolgen waren in het huidige tijdsgewricht vrij voorspelbaar: ‘links’ vond het een goed idee, ‘rechts’ was tegen en de wetenschapper zocht de nuance. Stond de Nederlandse identiteit hier op het spel? En is dit eigenlijk wel zo zwart-wit: “Net als over de Tweede Wereldoorlog, toen de Nederlanders niet allemaal ‘goed’ of ‘fout’ waren en tussen die twee uitersten allerlei schakeringen van gedrag bestonden, kun je over de Gouden Eeuw uiteenlopende verhalen vertellen. Het debat dat losbarstte naar aanleiding van het besluit van het Amsterdam Museum om de term ‘Gouden Eeuw’ te laten vallen, maakt nog eens heel duidelijk hoe diep die term in het Nederlands bewustzijn verankerd is.”
Maar ook elders wordt identiteit gekoesterd, al gaat dat daar anders, zoals Machiel Keestra laat zien in zijn bijdrage “Van narratieve tot dialogische identiteit. Identiteit en refiguratie tijdens de Keti Koti Tafel”. Als iets hetzelfde kan blijven en toch tegelijkertijd aan verandering onderhevig kan zijn, geldt dan niet ook voor ‘identiteit’ dat het geen stilstand en onveranderlijkheid hoeft te beteken? Wordt ‘identiteit’ dan niet juist een verhaal, een narratief dat plaatsvindt als dialoog die raakt aan identiteit? Zorgt dit wellicht voor een geheel nieuwe uitdaging en verrijking van dat narratief, met een grote impact voor zowel het individu als voor de relatie? “Deze vragen wil ik in dit artikel onderzoeken, gemotiveerd door zowel het filosofische perspectief als door mijn ervaringen als mede-initiatiefnemer van de ‘Keti Koti Tafel’, waarin een dergelijke dialoog centraal staat.”
Ook in politiek en recht speelt ‘identiteit’ steeds meer een rol, zoals Yussef Al Tamimi in zijn bijdrage “Identiteit en emoties bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens” laat zien: “De ruk naar populisme in de Verenigde Staten en Europa heeft ertoe geleid dat vraagstukken over identiteit in toenemende mate politieke en publieke debatten domineren.” En ook in het recht speelt identiteit een steeds grotere rol doordat verschillende groepen en individuen erkenning van hun identiteit bij de rechter zoeken. Dat gaat niet zonder problemen: “Mensenrechten worden doorgaans gezien als de vertegenwoordiging van objectieve en universele belangen die van nature tot de mens behoren. Hoe kan zo iets subjectiefs als identiteit dan toch bescherming genieten in het recht?” Al Tamimi richt zijn aandacht op het identiteitsbegrip van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en vergelijkt dat begrip met twee gevestigde identiteitstheorieën uit de sociale filosofie, die van Charles Taylor en Axel Honneth.
Dat ‘identiteit’ al snel raakt aan de problematiek van ‘discriminatie’ onderzoekt Cees Maris in zijn korte bijdrage “Zwart-wit in een niet-ideale communicatiegemeenschap”. In Nederland heeft het gedrag van politie, woningbouwvereniging en belastingdienst de vraag naar het bestaan van ‘structureel racisme’ opnieuw onder de aandacht gebracht. Bij Reni Eddo-Lodge, Engelse activiste met een Nigeriaanse achtergrond, liep de onvrede over dergelijk ‘racisme’ zo hoog op dat ze in 2014 een blogtekst schreef met de veelzeggende titel: Waarom ik niet langer met witte mensen over racisme praat. Helpt dat laatste, of is het niet juist een reden wél te praten?
In haar “Minima Philosophica: Lang leve het vrouwenquotum” gaat Evelien Tonkens in op de twee meest gehoorde argumenten tegen een vrouwenquotum: “Wanneer vrouwen de baas worden dankzij een quotum, danken ze die positie aan hun sekse en dus niet aan hun kwaliteiten. Een vrouwenquotum gaat daarmee ten koste van de kwaliteit. Het is ook slecht voor het zelfvertrouwen van vrouwen. Immers, omdat ze vanwege hun sekse in plaats van hun kwaliteiten worden aangenomen, zullen ze zich onzeker voelen over hun kwaliteiten, en zullen anderen daar ook minder vertrouwen in hebben.”
Hieraan aansluitend bespreekt Patrick Delaere De leugens die ons binden. Een nieuwe kijk op identiteit van Kwame Anthony Appiah, de Nederlandse vertaling van The Lies That Bind. Rethinking Identity: Creed, Country, Color, Class, Culture uit 2018. In dit boek verzet Appiah zich tegen essentialistische opvattingen van identiteit, berustend op misleidende stereotyperingen (ras, natie, de geclassificeerde religies…). Identiteiten zijn veel vloeibaarder en gecompliceerder dan algemeen wordt aangenomen. Wat betekent dit voor het verwijt van ‘culturele toe-eigening’?
En verder in dit nummer:
Vragen zijn er in soorten en maten. In een korte column vertrekt Laura Keulartz vanuit een normaal gesproken best wel prangende vraag: “Wie is er nou gek: de psychiater, mijn man, of ik?”
De volgende bijdrage is van de hand van Klaas Rozemond: “Zelfbeschikking en wilsbekwaamheid van mensen met dementie in verband met beslissingen over euthanasie: de paradigmawisseling in de medische ethiek en het gezondheidsrecht”, over de zaak van de verpleeghuisarts die het leven beëindigde van een patiënte met gevorderde dementie. Rozemond beargumenteert dat “niet is vastgesteld dat de patiënte wilsonbekwaam was volgens gangbare juridische en medische procedures en criteria.” En voor wie daar vreemd van opkijkt: “Ook de Hoge Raad heeft zich in zijn twee arresten niet uitgelaten over de vraag wat de betekenis van wilsonbekwaamheid in juridische en medische zin is en ook niet over de wijze waarop wilsonbekwaamheid moet worden vastgesteld. De Hoge Raad heeft zich evenmin uitgesproken over de betekenis van het zelfbeschikkingsrecht van patiënten met dementie in verband met beslissingen over hun levenseinde.” En dat betekent dat twee kernbegrippen ‘wilsonbekwaamheid’ en ‘zelfbeschikkingsrecht’ noodzakelijk om nader onderzoek vragen. In deze bijdrage een degelijke voorzet daartoe.
François Levrau bespreekt in “Democratie als entertainment?” het nieuwe boek van Thomas Decreus Spektakeldemocratie waarin Decreus uitlegt wat er volgens hem fout gaat met de democratie. Zoals gebruikelijk eindigt ook dit nummer van F&P – door corona-omstandigheden nog pas no. 3 van deze jaargang – met de rubriek Signalementen.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 41 (2020) 2, thema:
OVER ERNST
Patrick Delaere opent dit nummer van
F&P met zijn bijdrage waarmee hij tevens afscheid heeft genomen van zijn
officiële positie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, dit vanwege het
onlangs bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, iets wat in coronatijden
natuurlijk van een zekere moed getuigt, want het betekent ook de bevestiging
van het lidmaatschap van de
‘risicogroep’, waarbij ironie en ernst uiteraard om voorrang strijden.
Het treft dat het
thema van zijn bijdrage hier verrassend goed bij aansluit: “Als een filosoof de
pen opneemt dan is dat om te schrijven over dingen die hij niet begrijpt. In
dit essay probeer ik de vraag te beantwoorden waarom mensen zichzelf serieus
zouden moeten nemen. Met boeken en artikelen over ironie of authenticiteit kan
een filosofische bibliotheek worden gevuld; om de vraag wat onder ernst moet
worden verstaan hebben veel minder denkers zich bekreund.” Mensen zien zich
gesteld voor ‘the weird problem of having a life’, en dat vraagt bij tijd en
wijle om ernstige overwegingen. Maar om welke ernst gaat het dan? Metafysische
ernst? Epistemische ernst? Morele ernst? Het verrassende resultaat is “een
kleine apologie van de ernst”.
Die ernst keert terug in de bijdrage
“Een kleine burgerschapsdiagnostiek. Over het belang van megalomane burgers in
tijden van klimaat- en coronacrisis” door François Levrau, meer speciaal in de
vraag wat er van burgers verwacht kan worden, en misschien ook wel verwacht
moet worden. Want het creëren van een stabiele en gezonde samenleving is niet
alleen afhangkelijk van de robuustheid van regels, wetten, straffen en sociale
instituties, maar zeker ook van kwaliteiten, eigenschappen en gedragingen van
burgers. En derhalve besluit Levrau: “Zo beschouwd zijn politiek en burgerschap
innig met elkaar verweven en staat of valt de stabiliteit en rechtvaardigheid
van een samenleving met de mate waarin burgers ook in hun dagdagelijkse
handelingen en keuzes – in hun persoonlijke ethos – zoveel als mogelijk
tegemoet komen aan wat de regels, wetten, sociale instituten willen
gerealiseerd zien worden. In een tijd waarin mensen de handleiding van het
leven vooral in zichzelf lijken te (moeten) zoeken teneinde zich onbelemmerd te
kunnen ontwikkelen, is dit alles behalve evident. Hierin schuilt een
belangrijke maatschappelijke en politieke opdracht.”
Natuurlijk speelt – in coronatijden niet
zonder ironie – ernst ook een rol in de discussie rond ‘voltooid leven’ en in
het over dat onderwerp aangekondigde wetsvoorstel. In zijn bijdrage “The Long
and Winding Road van de Wet Voltooide Leven. Over het Perspectief-onderzoek
inzake ‘voltooid leven’” gaat Ton Vink nader in op het onderzoeksrapport
“Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ernstig ziek zijn: de
mensen en de cijfers” door de commissie Van Wijngaarden. We zijn in afwachting
van het definitieve sluitstuk van de lange en moeizame weg die moe(s)t leiden
naar de Wet Voltooid Leven. Met op zichzelf prijzenswaardige inzet heeft D66
Kamerlid Pia Dijkstra op de dag van de presentatie van het bewuste rapport van
de commissie-Van Wijngaarden laten weten dat zij binnen een paar weken – Corona
moest haar ware gezicht nog laten zien – een wetsvoorstel wil indienen “voor
hulp aan ouderen die vinden dat hun leven voltooid is.” Want volgens haar biedt
het onderzoek van de commissie-Van Wijngaarden daar voldoende aanknopingspunten
voor. Voor alle zekerheid, de ‘hulp’ die Dijkstra op het oog heeft, is hulp bij
de zelfdoding van de ouderen in kwestie. En daar wordt vanzelfsprekend heel
verschillend over gedacht.
De “Minima Philosophica: Een eigentijds
gesprek” door Tim van Heuven en Lieve de Vreede werpen in dialoogvorm een
relativerende kijk op al die ernst in corona- en andere tijden: “In ons hele gesprek
heeft u nog geen moment gelachen of opgemerkt hoe prachtig de zon weerspiegeld
wordt door de met dauw beslagen takken van de bomen. Kijk eens om u heen!
Geniet, leef, lach… Verwonder!”
Vervolgens bespreekt Kees Vuyk De democratie denken. Werk in uitvoering
geschreven door Pierre Rosanvallon, en Casper Verstegen Theorie van de kraal: Kapitaal – Ras – Fascisme door Willem Schinkel en Rogier van Reekum.
Een deze keer extra uitgebreide rubriek Signalementen besluit dit nummer van
F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 41 (2020) 1, thema:
JOURNALISTIEK en ETHIEK
Op 8 november 2019 organiseerde de Vereniging van Ethici in Nederland (VvEN) een zgn. interdisciplinaire ‘toekomstverkenning’, met als thema: ‘Journalistiek en Ethiek’. In tijden van nieuws, ‘nieuws’, nepnieuws of fake news en als voorlopig hoogte- of dieptepunt ‘deepfake’, is dat bepaald een actuele kwestie en voor de redactie van Filosofie & Praktijk aanleiding tot een themanummer, in samenwerking met de Vereniging van Ethici.
Het thema wordt na deze inleidende pagina verder toegelicht en ingeleid door Jan Vorstenbosch (“Journalisten en ethici. Een nieuwe toekomst voor een moeizame relatie?”), waarna bijdragen volgen van Leonie Breebaart (“De digitale revolutie en de journalistieke ethiek: klem of kans voor de krant?”), Marcel Becker (“Journalistieke ethiek in het digitale tijdperk. Herijking nodig?”), Marcel Broersma (“Grensoverschrijdend gedrag in een digitaal speelveld. Over de legitimiteit van journalistiek”) en Sjoerd de Jong (“Objectief is iets anders dan neutraal”); allen deelnemers aan de bewuste ‘toekomstverkenning’.
Cees Maris (“Selfie: Mijn seks is stuk”) en Ton Vink (“Minima Philosophica: Journalistiek en ethiek, de bescherming van/tegen journalisten”) vullen het thema aan vanuit de F&P-redactie.
Patrick Delaere verzorgt een reviewartikel naar aanleiding van Beate Rösslers Autonomie. Een essay over het vervulde leven en Joachim Nieuwland zorgt voor een bespreking van Dieren in ons midden. Samenleven met dieren in het tijdperk van de mens van Jozef Keulartz. Een korte rubriek Signalementen besluit dit nummer van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 40 (2019) 4; thema:
Euthanasie of humaan sterven in Nederland
November 2019 kwam het Centraal Bureau
voor de Statistiek in de reeks Statistische Trends met de online-publicatie
“Opvattingen over euthanasie” (www.cbs.nl). Het gaat daarbij om de resultaten
van een onderzoek, uitgevoerd in de periode maart – juni 2018 door middel van
in te vullen vragenlijsten.
Dit
soort vragenlijsten zijn natuurlijk notoir kwetsbaar door de keuze voor een
bepaalde vraag én de formulering daarvan. Het beantwoorden ervan is bovendien
ook tamelijk vrijblijvend. Maar toch, de algemene uitkomst verrast niet echt en
wijst op een hoge mate van acceptatie van de mogelijkheid van “euthanasie onder
bepaalde omstandigheden”.
Bij
die ‘omstandigheden’ ontstaan overigens ook meteen problemen. De auteurs
lichten bijvoorbeeld toe: “Artsen zijn echter niet verplicht om euthanasie uit
te voeren, ook niet als de patiënt een wilsverklaring heeft opgesteld of als het verzoek aan de zorgvuldigheidseisen
voldoet.” (p.3, mijn cursivering, vgl. ook p. 4 en 6.) Welke zorgvuldigheidseisen
zouden de auteurs dan bedoelen? Toch niet de zorgvuldigheidseisen die door de
wetgever aan de arts worden gesteld
(en niet aan het verzoek of aan de patiënt)? Gegeven de belangen van ‘leven of
dood’ lijkt me zorgvuldigheid een vereiste.
Maar dat laat onverlet dat er in het
onderzoek kwesties aan bod komen waarover de auteurs van dit themanummer van
F&P meer uitgebreid hun licht laten schijnen.
Het
CBS-rapport opent met “De meerderheid van de volwassen bevolking in Nederland
(87 procent) vindt dat euthanasie onder bepaalde omstandigheden mogelijk moet
zijn”. Dat duidt op een duidelijke aanvaarding en normalisering. In haar
bijdrage “’Normaal’ doodgaan” gaat Heleen Weyers in op de “diepgaande”
verandering in de twintigste eeuw van
de “wijze waarop mensen in Nederland doodgaan”, waarbij “het weigeren van een
behandeling en het verzoeken om euthanasie” ertoe lijken te leiden “dat zowel
medicalisering van het versneld overlijden als zeggenschap van patiënten
dienaangaande genormaliseerd is.” Klopt die indruk van ‘normalisering’? En wat
verstaan we onder ‘normalisering’?
De secularisatie is onmiskenbaar, maar
het CBS concludeert eveneens: “Onder degenen die wel een religieuze of levensbeschouwelijke
stroming aanhangen ligt het aandeel dat open staat voor euthanasie lager, al
zijn er wel duidelijke verschillen tussen aanhangers van verschillende
religies.” (p.7). In zijn bijdrage “Iedere protestant is toch tegen euthanasie?” wil Theo
Boer echter de gedachte problematiseren “dat
protestanten in Nederland altijd tegen euthanasie zijn geweest, en dat de
euthanasiepraktijk een zwaar bevochten overwinning is op godsdienstige weerstand.”
Sterker, zijn stelling luidt “dat Nederland zonder de protestanten misschien
wel nooit een euthanasiepraktijk zou hebben gehad.”
“Euthanasie”, aldus het
CBS (p. 3) “is met de huidige wetgeving niet mogelijk voor mensen die levensmoe
zijn of hun leven als voltooid ervaren maar daarnaast geen medische aandoening
hebben.” Is dit het terrein van en voor de ‘pil van Drion’? In zijn bijdrage “De pil van Drion: een voetafdruk in de
beschaving” gaat Hans van Dam in op “de mogelijkheid voor oude mensen om zelf
te beschikken over middelen waarmee hij of zij op een zelfgekozen moment op een
humane manier het eigen sterven ter hand zou kunnen nemen.” Voor Drion, aldus
Van Dam, is er geen rechtvaardiging oude mensen de vrijwillige keuze voor “humane
mogelijkheden van sterven te onthouden” en hen aldus mogelijk te veroordelen
tot een inhumaan sterven.
Hoe
ver gaat onze ‘vrijwilligheid’ eigenlijk? Je mag je, als de arts aan de
zorgvuldigheidseisen kan voldoen, vrijwillig laten doden. Is dat niet zoiets
als je vrijwillig in slavernij begeven? Maar mag het een wel en het ander niet?
In “Leve de goede dood. Over de analogie van vrijwillige euthanasie en
vrijwillige slavernij” gaat Cees Maris na of er hier inderdaad sprake is van “een
analogie met vrijwillige slavernij”. En als het een wel legitiem is, en het
ander niet, kortom, “als er goede redenen zijn om vrijwillige slavernij te
verbieden, wat zijn dan goede redenen om de analogie met vrijwillige euthanasie
te betwijfelen?” Het verschil in ‘vrijwilligheid’ is hier echter fundamenteel,
aldus Maris, en hij besluit dan ook met een welgemeend “leve de goede dood”.
Zou het in Nederland dan ooit ‘chic’
worden om je van het leven te beroven? In zijn bijdrage “David Hume, Immanuel
Kant, de waarde van het menselijk leven en het debat over (hulp bij)
zelfdoding, euthanasie en wilsverklaring” kijkt Ton Vink allereerst naar de
bijdrage van David Hume aan deze discussie, onder meer vanwege diens
geruchtmakende essay Of Suicide. Hume
staat centraal, maar ook de visie van Immanuel Kant kan in het verlengde
daarvan niet ontbreken. Met deze filosofen “zitten we meteen in de aanloop naar
de introductie in ons Wetboek van Strafrecht van de strafbaarstelling van hulp
bij zelfdoding”. En dat voert ons ook naar de Nederlandse euthanasiewetgeving
en –praktijk, inclusief het recente unicum van de eerste vervolging van een
arts na het honoreren van een euthanasieverzoek bij gevorderde dementie.
Twijfel blijkt hier op z’n plaats, ook al laat het CBS weten (p. 11) dat zo’n
80% van de bevolking vindt “dat euthanasie mogelijk moet zijn voor mensen met
vergevorderde dementie, als zij daarom hebben gevraagd toen zij nog bij vol
bewustzijn waren.”
In zijn “Minima Philosophica: mag de
dokter doden?” gaat Patrick Delaere de confrontatie aan met “de poging om een kwaliteitscriterium vast te stellen op grond waarvan kan
worden overgegaan tot het doden van een medemens”. Hij doet dat uitgaande van
de argumenten van Alberto Giubilini en Francesca Minerva op grond waarvan ook
postnatale abortus toelaatbaar zou moeten zijn in alle gevallen waarin
prenatale abortus dat is, inclusief gevallen waarin de boreling kerngezond is. Is
er, overigens zowel wat mens als dier betreft, geen aanleiding tot ‘gepast
wantrouwen’ als het gaat om het legaliseren, bureaucratiseren en systematiseren
van de dood?
Tot slot van dit nummer van F&P bespreekt
Vincent Seminck naar aanleiding van de nieuwe Nederlandstalige editie
vervolgens Het begrip politiek van Carl Schmitt en Casper Verstegen For a Left Populism van Chantal Mouffe, waarna nog de rubriek
Signalementen volgt.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 40 (2019) 3; thema:
ONDERWIJS, gevormd of vervormd?
Twee weken voor het verschijnen van zijn boek Gevormd of vervormd? Een pleidooi voor ander onderwijs stuurde de Radboud Universiteit een, aldus auteur Jan Bransen, ‘stoer’ persbericht de wereld in getiteld “Het huidige onderwijssysteem is echt failliet”. Dat heeft voor reuring gezorgd, voor veel aandacht en het zadelde de auteur op met een uitspraak die hij in zijn boek niet doet, maar die hij sindsdien wel gebruikt als hij over zijn boek praat. “Ik zie de uitspraak dan niet als een feitelijke constatering, maar als een uiting van de overtuiging waarmee iemand naar de rechter stapt om een faillissement aan te vragen. Je kunt het eerste deel van mijn boek vervolgens lezen als de onderbouwing van de faillissementsaanvraag en het tweede deel als het hoopvolle perspectief van de curator die volop mogelijkheid ziet voor een goede doorstart.”
In de huidige synopsis, op uitnodiging van F&P, besteedt Bransen aan beide delen gelijkelijk aandacht. Daarbij gaat het om twee fundamentele vormen van filosofische reflectie op onze begrippen: ten eerste het inzetten van conceptuele onderscheidingen in kritische argumenten en ten tweede het ontplooien van begripsinhouden in uitnodigende speculaties. In dat andere onderwijs “is leren een kwestie van pionieren, van samen betekenis creëren in de immense onbestemde ruimte van het internet, die de wereld zoveel groter maar ook zoveel nabijer maakt.”
Natuurlijk vraagt dat om commentaar, en dat wordt geleverd in een viertal korte reacties: “Beroepsidentiteit en het uitblijven van eenheid”, door Hartger Wassink; “De tempering van geëngageerde woede”, door Tina Rahimy; “De waaromvraag, of is het huidige onderwijssysteem echt failliet?” door Guus Smeets; en “De filosoof en de psycholoog”, door Rob Martens. Jan Bransen reageert toot slot met “Een stem voor de ongehoorden. Reactie op de vier commentaren”.
In zijn Minima Philosphica “De invloed van sociale media op de strijd om de natuur” bespreekt Jozef Keulartz de ‘subversieve rol’ die de nieuwe internetcultuur speelt bij de conflicten rond natuurbeheer en natuurbeleid. Hij illustreert dit aan de hand van twee casussen: de recente lotgevallen van onze eigen Nederlandse Oostvaardersplassen, en het ‘buitengewoon ambitieuze’ plan van Nieuw-Zeeland om het land voor 2050 te verlossen van de meest invasieve roofdieren die een bedreiging vormen voor inheemse soorten.
Tegen de achtergrond van de onzekerheid over de langetermijneffecten van grootschalige migratie onderzoekt François Levrau in zijn bijdrage “Als er minderheidsrechten zijn, dan ook meerderheidsrechten? Over grondwettelijk nationalisme en soft paternalisme” hoe de meerderheidsgroep zich identitair kan beschermen en wat er dan precies kan en mag worden geconserveerd. Over welke rechten beschikt zo’n meerderheid? Levrau betoogt dat een normatieve cultuur beschermd kan worden in de gestalte van constitutioneel-nationalisme (hard duties) en dat alleen via soft paternalisme een zekere vorm van antropologische cultuur en samenhorigheid in stand kan worden gehouden (indirect duties). Hoewel het verleidelijk is de nationale cultuur met het constitutioneel-nationalisme te vereenzelvigen, wijst de auteur op het feit dat elke (westerse) samenleving ‘anti-verlichtingstendensen’ kent en in die hoedanigheid altijd met de uitdaging geconfronteerd wordt het ‘verlichte nationalisme’ te verdedigen tegen illiberale en intolerante disrupties. Die verdediging, zo stelt hij in dit artikel, gaat (zowel voor leden van de meerderheids- en minderheidsgroep) samen met een aantal harde en zachte plichten. “Deze plichten bieden tevens een antwoord op de vraag hoe de samenleving cohesiever wordt: enerzijds worden mensen strikt gebonden aan een zelfde liberale constitutie, maar anderzijds (en al even belangrijk) worden mensen er met zachte hand op gewezen dat ze een sociale ruimte met elkaar delen en dat ze daarom best hun vrijheden op het regulatieve ideaal van ‘zorg’ afstemmen.”
En dan is er vervolgens die enigszins verwaarloosde verlichtingsfilosoof, Denis Diderot, waarover Patrick Delaere in zijn “Diderot, filosoof van groot gevoel en groot verstand” zijn licht laat schijnen. Zijn bijdrage vormt een tweeluik: “In een eerste luik bespreek ik zijn leven en werk. In het tweede luik leg ik uit wat dit werk onverkort actueel maakt.” Delaere toont zijn respect en waardering “voor deze filosoof van groot gevoel en groot verstand, in het bijzonder voor de verwevenheid in zijn persoon van radicaal sceptisch denken met zijn neiging om de hele wereld in een omhelzing te affirmeren.”
Dit nummer van F&P eindigt met twee boekbesprekingen. Gijs van Oenen gaat in een reviewartikel in op de dissertatie van Merijn Oudenampsen, The conservative embrace of progressive values. On the intellectual origins of the swing to the right in Dutch politics. En Bart Collard bespreekt Groen liberalisme. Een urgent manifest van Floris van den Berg.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 40 (2019) 2, thema:
Klimaatschuld
Volgens velen staat wel vast dat het Westen op grond van de klimaatverandering ‘schuld’ heeft bij de ontwikkelingslanden, dat wil zeggen, men stelt dat het geïndustrialiseerde Westen meer dan zijn ‘eerlijke deel’ van de absorptiecapaciteit van de aarde heeft gebruikt en dat het zijn schuld die langs die weg is ontstaan, jegens de arme landen moet inlossen. Hoe wijdverbreid die opvatting ook mag zijn: een kritische analyse is op zijn plaats, aldus Menno Kamminga in zijn openingsbijdrage “Westerse klimaatschuld? Een ethische kritiek”.
Ondanks enkele aannames “die de schuldvisie juist initiële sterkte geven” verdedigt Kamminga vervolgens de stelling “dat de notie van westerse ‘klimaatschuld’ ethisch twijfelachtig is.” Vooral twee argumenten spelen daarbij een rol: “Ten eerste is de creatie van welvaart en bestrijding van armoede via fossiele hulpbronnen en technologie een westers-culturele uitvinding, die gebaseerd is op hulpbronnen als constructie in plaats van als louter materie.” En daarnaast : “Ten tweede maken ontwikkelingslanden zich schuldig aan een dubbele moraal voor zover ze zowel van het Westen klimaatschuldbetaling eisen als zelf fossiele hulpbronnen (willen) aanwenden voor hun eigen economische ontwikkeling.”
De uiteindelijke conclusie luidt dan: “De westerse weerstand tegen klimaatschuld heeft morele kracht en moet dus niet worden afgedaan als louter politiek en gericht op eigenbelang.”
Natuurlijk vraagt dat om weerwoord en commentaar, en dat wordt geleverd in een viertal korte reacties van de hand van Pieter Pekelharing, “Schuld is de kwestie niet”; Marcel Wissenburg, “Klimaatnijd en boter”; Michiel Korthals, “Ik vertrap je, maar omdat ik je daarna veel goeds geef, heb ik geen schuld!”; en Floris van den Berg, “Niet terugkijken maar vooruitblikken”. Het laatste woord, althans op deze pagina’s, is aan Menno Kamminga.
In zijn Minima Philosphica “De paradox van de tolerantie” bespreekt Cees Maris naar aanleiding van de afzegging door de Egyptisch-Amerikaanse feministe Mona Eltahawy om in debatcentrum De Balie te komen debatteren, de ‘paradox van de tolerantie’. Wanneer – naar Karl Popper – “de intoleranten elke argumentatie weigeren en geweld verkiezen, hebben de verdraagzamen in geval van nood alle recht onverdraagzaamheid buiten de wet te stellen.” Maar was dat ook wat er hier speelde?
Vervolgens gaat Saniye Çelik in haar bijdrage “Diversiteit vanuit het perspectief van waarden” nader in op rol en betekenis van de groeiende diversiteit in de Nederlandse samenleving. Daarbij is het dan van belang te weten “wat diversiteit in essentie is en waar het aan bijdraagt.” En om een antwoord te vinden op de vraag “hoe diversiteit, inclusie en waarden zich tot elkaar verhouden.” Tevens rijst daarbij de vraag “vanuit welke waarden mensen en organisaties diversiteit kunnen bevorderen.” Uiteindelijk komt het erop neer een goede weg te vinden om diversiteit tot “de normaalste zaak van de wereld” te kunnen maken.
In “Caster Semenya, of de worsteling van de sport met ‘de’ vrouw, het lichaam en het toeval” gaat Jan Vorstenbosch nader in op de uitsluiting van de Zuid-Afrikaanse atlete Caster Semenya, tweevoudig Olympisch kampioen op de 800 meter. De zaak heeft inmiddels al de nodige aandacht gekregen, maar blijft ethisch relevant “vanwege de intrigerende wisselwerking tussen normatieve vragen die elders relatief zelden gesteld worden.” Bij die vragen gaat het dan onder meer “om de rol die het lichaam en geluk of toeval spelen in de ‘natural lottery’, de wijze waarop mensen relatief willekeurig bedeeld zijn met genetisch overgedragen, lichamelijke aanleg in negatieve zin (handicaps, erfelijke ziektes) maar ook in positieve zin (talenten en fysiologische voordelen).” Moet iemand als Semenya in feite gestraft worden voor haar vermogen om in een specifieke sport uit te blinken en de top te bereiken?
Aansluitend volgen nog twee boekbesprekingen. Kees Hellingman bespreekt Tegen de vrouw. De wereldwijde strijd van rechtsisten en jihadisten tegen de emancipatie van Abram de Swaan. Casper Verstegen gaat nader in op Identity: Contemporary Identity Politics and the Struggle for Recognition van Francis Fukuyama. De rubriek Signalementen besluit zoals gebruikelijk ook weer dit nummer van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 40 (2019) 1, thema:
Huwelijk & Liefde
Hoe staat het met de waardering van huwelijk en liefde? En trouwens, wat is dat een ‘huwelijk’? Iets van vroeger? Toen mensen bij elkaar bleven ‘vanwege de kinderen’? Of natuurlijk ‘uit liefde’! Maar in liefde (en oorlog!) is alles geoorloofd. Nou ja, alles… Maar er kan veel… Dit themanummer van F&P – met dank aan Patrick Delaere en Cees Maris voor hun redactionele arbeid – gaat op zoek.
Cees Maris, alweer sinds 1984 in het bezit van de heerlijkheid Sandelingenambacht (maar zonder het veronderstelde ius primae noctis – die tijd was al voor 1984 voorbij), opent dit themanummer met zijn bijdrage “Recht van de eerste nacht. Over seks, liefde en huwelijk”. Hij laat zijn licht schijnen over ondermeer de hoofse liefde, het christelijk huwelijk, het romantisch-burgerlijke huwelijk en de gevolgen van de seksuele revolutie. Hoewel hij ieder graag recht doet, verdedigt hij “dat in moderne plurale samenlevingen een veelheid van erotische liefdesvormen opbloeit die je het best eclectisch kunt benaderen. Dit blijkt als je de conflicterende modellen van het recht op de eerste nacht, de hoofse liefde, het christelijke huwelijk en het romantisch-burgerlijke huwelijk met elkaar confronteert. In al zijn verscheidenheid laat het liefdesleven zich hoogstens stileren tot ideaal van de meervoudige liefde. Of je daarnaast een huwelijk sluit is een zaak van juridische en sociaaleconomische opportuniteit.”
Oorlog voeren doe je niet in je eentje, en trouwen ook niet. Toch? In zijn bijdrage “Gelukkig getrouwd met jezelf” laat Patrick Delaere zien dat dit vandaag de dag genuanceerder ligt. Daarbij is hij vooral geïnteresseerd in de variant van ‘sologamie’ waarbij het gaat “om mensen - zowel vrouwen als mannen tonen interesse - die onvoorwaardelijke liefde hebben gevonden in en voor zichzelf, eeuwige trouw willen beloven aan zichzelf, en hun huwelijksceremonie afsluiten met een kus op een spiegel of op de beide duimen van hun eigen gevouwen handen.” Wat stelt deze ‘zelfliefde’ voor in de ogen van de “beoefenaren van de wijsbegeerte”? In Kants normatieve ethiek spat de waardering er niet speciaal vanaf! Harry Frankfurt, daarentegen, komt met “een veel welwillender analyse van de betekenis van zelfliefde en de waarde ervan.” Maar, aldus besluit Delaere, het is zaak dat de sologamist de gastenlijst voor de huwelijksvoltrekking met zorg samenstelt: “Want uiteindelijk valt er meer zelftevredenheid en zelfliefde te winnen door andere mensen toe te laten in onze levens, dan louter naar binnen gerichtheid ons ooit zal kunnen leveren.”
In zijn Minima Philosphica “Het gelijkgeslachtelijk huwelijk” vertrekt Han van Ruler vanuit “een heel persoonlijke ervaring” (die treffend aansluit bij de laatste opmerking van Delaere) waarover hij zegt: “ik kon mij hoe dan ook niet onttrekken aan het enorme emotionele effect dat het sluiten van een huwelijk in het bijzijn van familie, vrienden en collega’s op mij had. Van Ruler schrijft zijn ‘Mimima’ tegen de historische achtergrond zoals die werd geschilderd door Rodger Streitmatter in zijn boek Outlaw Marriages: The Hidden History of Fifteen Extraordinary Same-Sex Couples (Boston 2010). Het impliciete pleidooi van Streitmatter voor het instituut van het gay marriage is daarbij “meer dan een pleidooi voor gelijkheid; het is ook een pleidooi voor de mogelijkheid om mensen tot bloei te laten komen in de liefdesrelatie die hen past”.
In haar bijdrage “Romantische liefde en het huwelijk: moeten we het kind met het badwater weggooien?” geeft Katrien Schaubroeck vervolgens een overzicht van enkele recente vooral feministische argumenten in het filosofisch debat over het huwelijk. Zij laat zien dat dit debat evenzeer bepaald wordt door opvattingen over wat romantische liefde is dan door opvattingen over wat het huwelijk is. Daarbij onderzoekt zij of we de feministische argumenten tegen het huwelijk ter harte moeten nemen. “Is het huwelijk een instrument van onderdrukking? Mogen we dan nog trouwen? Is er anno 2019 nog plaats voor een authentieke, moreel toelaatbare, misschien zelfs moreel prijzenswaardige invulling van het gehuwde leven?” En als feministen tegen het huwelijk als dusdanig pleiten, of een zodanige hervorming van het huwelijk voorstaan dat niet romantische liefde maar vriendschap de te beschermen waarde wordt, dreigen ze dan meer van het badwater weg te gooien dan nodig?
En hij kwam al eerder even ter sprake, want ‘is er wijsgerig leven zonder Kant?’ Thomas Mertens besluit het thema van dit F&P-nummer met zijn bijdrage “Kant over seksualiteit en huwelijk”. Kant is streng, zeker waar het kwesties van moraal betreft. Dat bleef uiteraard niet onopgemerkt. “Het kantiaanse begrip van moraliteit als volledig losstaand van de menselijke natuur en onafhankelijk van haar doelen en bedoelingen is telkens met argwaan bezien. Morele voorschriften moeten immers aan mensen een leidraad bieden voor het voeren van een moreel verantwoord leven. Kan moraliteit zo’n leidraad wel bieden als zij de menselijke natuur niet in overweging neemt?” Water bij de wijn moeten doen, was niet het sterkste punt van Kant. Maar toch: in zijn bespreking van menselijke seksuele verlangens in de Metafysica van de zeden deed Kant zowel een beroep op ‘naturalistische’ argumenten als op meer ‘rationele’ argumenten. En dat dat aanleiding was tot verwarring “bleek al onmiddellijk na de publicatie van de Metafysica van de zeden, waarin Kant zijn ideeën over het huwelijksrecht uiteenzette.” De kritiek die daarop kwam, nam Kant zo serieus “dat hij er een paragraaf in de appendix bij de tweede uitgave van de Rechtsleer aan wijdde.” Maar de verwarring bleef. En dat niet alleen, korte tijd later namen Hegel en Fichte aanstoot aan Kants begrip van het huwelijk als een contract voor wederzijds seksueel voordeel. En zij waren niet de enigen. En dus rest de vraag die Thomas Mertens voor ons in zijn bijdrage onderzoekt: “Zijn Kants ideeën aangaande dit onderwerp inderdaad kleingeestig en achterhaald en onderschat hij het belang van liefde en vriendschap in het huwelijk?”
Aansluitend volgen nog twee boekbesprekingen. Frank Saris bespreekt Natuur in Mensenland. Essays over ons nieuwe cultuurlandschap van Martin Drenthen. Michiel Korthals gaat nader in op De Tovenaar en de Profeet. Twee grondleggers en hun concurrerende ideeën over een leefbare toekomst op onze planeet van Charles Mann. De rubriek Signalementen besluit zoals gebruikelijk ook dit nummer van F&P.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 39 (2018) 4; thema:
Privacy in het digitale tijdperk
De Vereniging van Ethici in Nederland (VvEN) organiseerde op 9 november 2018 in Pakhuis de Zwijger te Amsterdam een ‘toekomstverkenning’ met als thema ‘privacy in het digitale tijdperk’. Die toekomstverkenning krijgt in dit themanummer van Filosofie & Praktijk, nummer vier van de negenendertigste jaargang van F&P, een voortzetting met een reeks van bijdragen, deels voortbouwend op de presentaties, deels ook nieuwe thema’s en discussies aandragend. Deze bijdragen worden in de inleidende openingsbijdrage “Ten geleide: Toveren met algoritmen” kort voorgesteld.
De “Minima Philosophica: De eigen tijdelijkheid van de ethiek” sluit daarbij aan vanwege het afscheid van VvEN-voorzitter Jan Vorstenbosch van de Universiteit Utrecht. Ingeleid door Patrick Delaere neemt Paul van Tongeren het woord.
In “Wat voor schoenen draagt een vegetariër? Ethisch verantwoorde ambivalentie bij lastige morele keuzes” bespreekt Annika van Oorschot een inderdaad lastige morele keuze: “Normaal gesproken sturen mijn dierenliefde en mijn gevoel van verantwoordelijkheid voor het milieu me in dezelfde richting. Wat goed is voor de dieren is vaak ook goed voor het milieu en andersom, maar bij leren schoenen levert het me een dilemma op.
Wanneer je leer draagt om de hoeveelheid afval die je produceert te verminderen, maak je inbreuk op dieren. Wanneer je kiest voor schoenen van synthetisch materiaal om dieren te beschermen, maak je inbreuk op natuurlijke systemen. De centrale vraag is dus: als ik vegetariër ben vanwege dierenwelzijn en vanwege het milieu, moet ik dan leren schoenen dragen of niet?”
Vervolgens gaat Ton Vink in “Euthanasie als faustisch verlangen” in op de publicatie Staat en taboe. Politiek van een goede dood van Paul Frissen, geschreven vanuit “het perspectief van de staat en zijn geweldsmonopolie”.
Petran Kockelkoren zorgt voor een recensie van Op zoek naar de ziel van Europa. Een cultuurfilosofische verkenning van de hand van Koo van der Wal.
De gebruikelijke Signalementen sluiten dit nummer van F&P af.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 39 (2018) 3; thema:
Filosofisch racisme & tirannie van de minderheid
Dit derde nummer van de negenendertigste jaargang van Filosofie & Praktijk opent met het vervolg op de vraag naar racisme in de westerse filosofie. Cees Maris presenteert het tweede deel van zijn tweeluik.
Deel 1 van zijn essay (zie het vorige nummer van F&P) gaat over filosofisch racisme. Geestelijke voorvaderen van de liberale politieke filosofie vertoonden een bedenkelijke houding jegens kolonialisme en slavernij. Kant heeft zich expliciet racistisch uitgelaten, Locke heeft op zijn minst zijn handen vuilgemaakt aan de koloniale slavernij. Vandaar dat Afrikaanse filosofen als Mogobe Ramose de westerse filosofie verwerpen als een imperialistisch project. Ramose acht de politieke moraal van de Afrikaanse Ubuntu-filosofie superieur aan de liberale staatsleer met haar individuele mensenrechten. Volgens Wouter Veraart (VU) is de liberale politieke theorie als zodanig inderdaad besmet door dit racistische verleden. Maris brengt tegen deze laatste stelling in dat ze het onderscheid tussen genese en rechtvaardiging miskent. De liberale theorie heeft zich inmiddels gezuiverd van haar historische zonden; de liberale grondbeginselen van vrijheid en gelijkheid verbieden juist slavernij en koloniale onderwerping.
In deel 2 in dit F&P-nummer gaat Maris nader in op de oproep van Ramose en Veraart tot een dialoog tussen westerse en niet-westerse visies. Het gaat in het bijzonder om het afro-communalistische ideaal van Ubuntu (menselijkheid), dat volgens Ramose en geestverwanten ook buiten Afrika aantrekkelijk kan zijn. Maar in de Afrikaanse politieke filosofie is Ubuntu een omstreden concept. Daarom wordt Ramose’s Afrikaanse filosofie door ubuntu geplaatst in het bredere Afrikaanse Ubuntu-debat. Deze uiteenzetting mondt uit in een meerstemmige dialoog waarin het Ubuntu-ideaal wordt vergeleken met het politiek liberalisme.
Gezien het debat in de Afrikaanse politieke filosofie concludeert Maris dat het Ubuntu-ideaal minstens twee varianten kent, die in een kritische dialoog met het liberalisme kunnen worden vergeleken op aantrekkelijkheid. Hij eindigt met een voorbeeld van zo’n dialoog.
Vervolgens buigt François Levrau zich over de vraag “Heerst de tirannie van de minderheid? Over rechten, multiculturalisme en dialoog”.
De vraag die hij in zijn artikel onderzoekt is of er zoiets bestaat (of kan bestaan) als een ‘tirannie van de minderheid’. “Is het zo dat de samenleving, mede als gevolg van de grondwettelijke bescherming tegen de tirannie van de meerderheid, het risico loopt te worden gevormd in functie van datgene wat een ‘onverzettelijke minderheid’ wil?”
Hij licht eerst toe wat hij met een ‘onverzettelijke minderheid’ bedoelt en beschrijft het principe aan de hand waarvan zij haar impact zou kunnen laten gelden. Vervolgens legt hij uit waarom de logica van de onverzettelijke minderheid een instrument is op basis waarvan xenofobische/islamofobe retoriek kan gedijen. De daarop volgende paragraaf diept dit conceptueel onderscheid verder uit. Kunnen we ons beroepen op criteria die bepalen welke claims wel/niet kunnen worden geaccommodeerd, zonder dat men daarbij de angst moet hebben door de dictaten van de minderheid te worden overheerst?
Vervolgens komt aan bod de mate waarin internationale verdragen en de codificatie van universele rechten in nationale wetgeving ervoor hebben gezorgd dat het (culturele) zelfbeschikkingsrecht van de meerderheidsgroep werd beperkt ten voordele van minderheidsgroepen, en de vraag of de interculturele dialoog enig soelaas kan brengen in de ‘erkenningsstrijd’ tussen meerderheidsgroep en minderheidsgroep. Tegen de achtergrond van het werk van Will Kymlicka alsmede Bhikhu Parekh en Chandran Kukathas bespreekt Levrau ook het alternatief van een samenleving die uit naast elkaar bestaande groepen bestaat.
In zijn Minima Philosophica bespreekt Ton Vink de vraag naar de bescherming van dan wel tegen journalisten. “Want ja, (goede) journalistiek kan ook in verval raken. Impact, ophef en sensatie zijn de Homerische Sirenen voor de journalist van vandaag, en iets heel anders dan waarheidsvinding.”
Alfred Archer buigt zich in bijdrage over de vraag naar de “Bewondering van het immorele”. Een klassiek voorbeeld levert natuurlijk Roman Polanski (die schuld bekende en zijn land ontvluchtte) maar die lang niet de enige beroemdheid is die immoreel heeft gehandeld. De recente #metoo campagne heeft ertoe geleid dat een aantal bekende artiesten – onder wie Louis CK en Kevin Spacey, maar de rij wordt langer – werd beschuldigd van immoreel gedrag.
Is het gepast om deze artiesten ondanks hun immorele gedrag te bewonderen om hun artistieke talenten? Archer analyseert twee manieren om de stelling te verdedigen dat het bewonderen van immorele kunstenaars moreel problematisch kan zijn. De eerste redenering is gebaseerd op de opvatting dat bewondering een waardering van iemands volledige persoonlijkheid inhoudt. Hier legt Archer uit waarom deze redenering niet overtuigend is. Vervolgens stelt hij een alternatieve argumentatie voor die wel overtuigend aangeeft waarom bewondering voor immorele kunstenaars een belediging van hun slachtoffers kan inhouden.
In de volgende bijdrage houdt Ton Vink in “Wil, wilsverklaring & verantwoordelijkheid” een “Pleidooi voor een nieuwe lezing van art. 2.2 van de euthanasiewet.” Hij betoogt dat problematische casuïstiek inzake de toepassing van art. 2.2 van de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL) waar het gaat om patiënten met gevorderde dementie de laatste jaren laat zien dat de oorspronkelijke lezing van dit onderdeel van de WTL negatief blijkt uit te pakken, voor alle betrokkenen: voor de patiënt, voor de naasten en latere nabestaanden, en voor de dokter.
Er zijn sinds het vankrachtworden van de WTL alweer meer dan vijftien jaar gepasseerd. Er is in die jaren ervaring opgedaan, veel ervaring. En van ervaring kun je – moet je – leren. En dat kan resulteren in een nieuwe lezing van art. 2.2. Tijd dus voor een poging tot zo’n nieuwe lezing en een bespreking van de mogelijkheden die er in geval van dementie wel degelijk zijn om te komen tot een ‘goede dood’.
Daarna bespreekt Tim Wolff De populistische verleiding. De keerzijde van de identiteitsillusie van Sybe Schaap en buigt Pieter Pekelharing zich in een column over de bestseller Homo Deus. A brief history of tomorrow van de Israëlische historicus Yuval Noah Harari. De gebruikelijke Signalementen sluiten dit nummer van F&P af.
------------------------------------------------
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 39 (2018) 2; thema:
Ras, Discriminatie, Seks, Macht
Dit tweede nummer van de negenendertigste jaargang van Filosofie & Praktijk opent met de vraag naar racisme in de westerse filosofie. In zijn bijdrage “Filosofisch racisme en Ubuntu. Afrikaanse filosofie en westers racisme” onderzoekt Cees Maris de rol van “het filosofisch racisme in het Westen” waarmee de Zuid-Afrikaanse filosoof Mogobe Ramose de westerse filosofie confronteert in zijn boek African Philosophy Through Ubuntu (1999). Maris’ bespreking bestaat uit twee delen. In dit nummer van F&P het eerste deel van waarin hij ingaat op de “stelling dat het racisme van een aantal grondleggers van de liberale politieke filosofie, met name John Locke, de liberale theorie als zodanig dodelijk heeft besmet.” Voor Ramose is dat wel degelijk het geval, met als gevolg de z.i. gerechtvaardigde eis dat het universitaire curriculum wordt gedekoloniseerd vanwege het inherente racisme van de westerse filosofie.” Minder ‘witte wijsbegeerte’! Maris brengt daartegenin “dat deze visie het onderscheid tussen genese en rechtvaardiging miskent, en dat het politiek liberalisme zich inmiddels heeft gezuiverd van de vooroordelen van zijn geestelijke vaders.” In deel 2 (in nr. 3 van deze jaargang) plaatst Maris Ramose’s filosofie in het brede Afrikaanse Ubuntu-debat. Daarbij vergelijkt hij “de politieke uitwerking van de Ubuntu-filosofie met het politiek liberalisme: welk van beide visies biedt de beste grondslag voor een constitutie in een moderne samenleving? Elke conclusie is voorlopig, dus het resultaat nodigt uit tot verdere dialoog.”
Vervolgens betreden we een ander gebied waarop macht en discriminatie een rol spelen, met de bijdrage “Een reflectie op #metoo en de rol van onze morele sentimenten in desorienterende tijden” van Maureen Sie. Het betreft een vertaling van haar oratie (9 februari 2018) die F&P – gericht op Nederlandstalige bijdragen – graag opneemt. Sie verwijst naar het “bewonderenswaardige en ontroerende stuk Unspeakable Conversations” van Harriet McBryde Johnsonwaarin deze haar ontmoeting en discussie met dierenrechtenactivist Peter Singer beschrijft, die de visie verdedigt dat het leven van een ernstig gehandicapte persoon – van haar leven dus – minder waard te leven is, dan dat van valide mensen. McBryde Johnson, aldus MaureenSie, “is het daarmee grondig oneens. Ze noemt het een ‘vooroordeel’, een vooroordeel waar ze haar hele leven tegen gestreden heeft. Een visie die wellicht des te meer meer pijn doet omdat hij verdedigd wordt door een filosoof die zich hard maakt om het lijden van niet-menselijke dieren onder de aandacht te brengen en er ons toe te bewegen ons dat lot aan te trekken.” De bijdrage van Sie “gaat over de belangrijke rol van morele sentimenten in onze dagelijkse omgang met elkaar, zoals geillustreerd door de gedocumenteerde ontmoeting tussen McBryde Johnson en Singer.” Die rol wordt door haar verder toegelicht en uitgewerkt “aan de hand van #metoo zonder uit het oog te verliezen dat deze sentimenten ook regelmatig en dikwijls kunnen ontsporen, vooral wanneer partijen tegenover elkaar komen te staan en onze sentimenten vooral uitdrukking geven aan wat McBryde Johnson hierboven ‘een stammenstrijd’ noemt.”
De korte bijdrage “Seks & macht” van Annemie Halsema sluit hierbij aan: “Hoe komt het toch dat seks en macht zo nauw met elkaar zijn verweven? Als de #metoo–discussie één filosofische vraag oproept, is het deze wel. Waarom is seks hét middel van mannen in machtige posities om vrouwen aan zich te onderwerpen? Waarom laten vrouwen dat gebeuren?” Is die vraag te beantwoorden “vanuit de aard van seksualiteit zelf”?
In zijn Minima Philosophica gaat Marc Davidson op de verhouding tussen humanisme en duurzaamheid. “Juist het humanisme kan een duurzame leefstijl inbedden in een levensbeschouwing en verbinden aan een zingevingsperspectief. Het humanisme zal dan echter wel wat accenten moeten verleggen.” Maar welke accenten, en hoe die te verleggen?
Michiel Korthals – onlangs verscheen zijn boek Goed Eten. Filosofie van voeding en landbouw – laat in zijn bijdrage “Voeding laat de wereld draaien” zien welke lessen uit dat gegeven te destilleren vallen. Die lessen betreffen bijvoorbeeld de scherpe filosofische tegenstelling tussen leven en dood, en een nette verdeling in soorten, want ook mensen behoren niet uitsluitend tot een aparte soort maar zijn een vermenging van veel soorten. “Mensen zijn (net als andere organismen) ingebed in complexe levende en niet-levende systemen, die allen een dynamisch, mutualistisch en procesmatig karakter hebben. Voeding in en tussen die systemen bewerkstelligt voortdurende vernieuwende transformaties, waar de betrokken organismen dan weer op reageren.” En die lessen resulteren ook in opdrachten voor de mens. “De inbedding van mensen in de wereld van organismen en dode processen heeft een buitengewoon uitgebalanceerde complexiteit en vraagt zowel om cognitieve als ethische vaardigheden van de kant van de mens.”
Cees Maris keert nog eens terug met een korte bijdrage “Consument in narco-staat. Is drugsgebruik wel normaal?”uitgaande van het rapport Noodkreet Recherche (2018) dat de wereldpers haalde door de waarschuwing dat Nederland een ‘narco-staat’ aan het worden is. Maris: “We kunnen leren van de geschiedenis: het inzicht dat de oorlog tegen milde drugs niet kan worden gewonnen, heeft al geleid tot wereldwijde pacificatie. De Nederlandse overheid doet er goed aan deze globale ontwikkeling te volgen.”
Bart van Leeuwen zorgt voor een bespreking van Rechtsstaat in Verval. Over de Lange Mars door de Instituties (Damon, 2016, 400 pp.) van Sybe Schaap.
Jan Vorstenbosch recenseert de eerste drie delen (2017, 2018) uit de serie “De Woorden van...”, een uitgave van de Internationale School voor Wijsbegeerte.
Albert Heringa reageert op de bijdrage van Ton Vink in het vorige nummer van F&P, “De zaak Heringa, het eerste decennium 2008-2018”. Vink zorgt voor een kort naschrift.
Vervolgens komt er nog een korte column van Bart van Leeuwen “De student een flaneur, de universiteit een passage”, waarna de gebruikelijke Signalementen dit nummer afsluiten.
----------------------------------------
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 39 (2018) 1; thema's:
Privacy & nepnieuws / Een zelfgekozen levenseinde
Dit eerste nummer van de negenendertigste jaargang van Filosofie & Praktijk heeft twee thema’s tot onderwerp: ‘Privacy en nepnieuws’ en ‘Een zelfgekozen levenseinde’.
Het thema ‘Privacy en nepnieuws’ opent met een artikel van Bart van der Sloot “Een nieuwe benadering van het recht op privacy. Hoe het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het republicanisme omarmde”. Daarin bespreekt Van der Sloot het recht op privacy, de technologische ontwikkeling en de leidende jurisprudentie in dit kader van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Zijn uitgangspunt is tweeledig: Om te beginnen de constatering “Het recht op privacy komt door een aantal technologische ontwikkelingen steeds meer onder druk te staan. Een voorbeeld is het onderscheid tussen de privésfeer en de publieke sfeer. Alhoewel dit onderscheid nooit absoluut is geweest, kon globaal een onderscheid worden gemaakt tussen het huis van een persoon, waar het grootste deel van het privéleven plaatshad, en de openbare ruimte, waar het publieke en openbare leven zich voltrok. Beide sferen worden in toenemende mate hybride.” Maar met daarnaast de vaststelling “Andersom wordt ook de publieke sfeer steeds meer hybride. Privéhandelingen en privéobjecten zijn steeds vaker in deze ruimte gesitueerd. Een voorbeeld kan zijn de mobiele telefoon, iPad of laptop. Hierop staat een groot deel van het privéleven van mensen en deze apparaten worden meegenomen en benut juist in de publieke ruimte.” Hoe verhoudt zich hier nationale wetgeving tegenover Europese bescherming van grondrechten?
De volgende bijdrage “‘Nepnieuws’. Filosofische gedachten over het nieuws” is het tweede deel van een tweeluik van Jan Vorstenbosch over ‘nepnieuws. In zijn eerdere beschouwing over ‘alternatieve feiten’ hield Vorstenbosch een pleidooi voor een serieuze interpretatie van de notie van ‘alternatieve feiten’ in het kader van een filosofie van het nieuws. Daarbij beschouwt hij het begrippenpaar ‘houdbaarheid’ en ‘relevantie’, ontleend aan de argumentatieleer van de Noorse filosoof Arne Naess, als een mogelijk vruchtbaar kader naast de meer gebruikelijke publieke discussies over ‘waarheid’, ‘onpartijdigheid’ en ‘objectiviteit’ van journalistieke berichtgeving. In deel 1 van het tweeluik ging het over houdbaarheid van feitelijke beweringen in nieuwsberichten. In dit artikel gaat het over relevantie van nieuwsberichten. Vorstenbosch probeert de gebruikelijke vereenzelviging te vermijden van ‘alternatieve feiten’ (zoals gebruikt in de discussie, altijd met aanhalingstekens, onhoudbare/onware, bewust leugenachtige en disruptieve berichten) en nepnieuws. Nepnieuws veronderstelt een idee van ‘echt’, relevant nieuws, afkomstig van een ‘echte’ nieuwsbron, ‘alternatieve feiten’ veronderstelt een idee van onhoudbare claims in nieuwsberichten. Sluitstuk vormt de oproep aan filosofen om zich, op wat voor manier dan ook, bezig te gaan houden met fundamentele vragen rond de praktijken van berichtgeving en nieuwsvoorziening in deze tijden.
In zijn Minima Philosophica “Feit of fictie, de nieuwe macht van de mythe” zorgt Petran Kockelkoren ervoor dat Jan Vorstenbosch op zijn wenken bediend wordt: “Jaarlijks verrijken nieuwe woorden de Nederlandse taal, maar er zijn er maar weinig die zoveel filosofische discussies hebben opgerakeld als het begrip ‘nepnieuws’.” Wat is feit en wat is fictie? En wat is een juiste aanpak? “Fantasten bestoken met feiten heeft weinig zin, hun de verbeelding leren beteugelen wel.”
Het thema van ‘Een zelfgekozen levenseinde’ opent met de bijdrage “De zaak-Heringa, het eerste decennium 2008-2018” door Ton Vink. Het artikel bevat een overzicht van belangrijke momenten uit het eerste decennium waarin de inmiddels bijna ‘klassieke’ zaak-Heringa zich afspeelt (2008-2018). Er bestaan daarbij opvallende verschillen tussen de vonnissen, en het ‘schuldig’ in ‘schuldig zonder strafoplegging’ uit 2013 voelt als een heel ander ‘schuldig’ vergeleken met het ‘schuldig’ in ‘schuldig met een gevangenisstraf van zes maanden geheel voorwaardelijk’ uit 2018. Was er sprake van ongerechtvaardigd optimisme? Of speelt er iets anders? Daarnaast besteed Vink aandacht aan de bijzondere positie van de hoofdpersonen, aan de vraag hoe en waarom de zaak überhaupt voor de rechter is gekomen en aan wat dit betekent: niet iedereen – denk ook aan de Coöperatie Laatste Wil – lijkt zich even goed bewust van de juridische werkelijkheid en risico’s. En ‘last’, maar zeker niet ‘least’ is er de vraag naar het belang van de rol die mogelijkerwijs is weggelegd voor Europese jurisprudentie, al moet die rol, zo zal blijken, echt nog handen en voeten krijgen. Europees recht weegt echter wel zwaarder dan nationaal recht en dat maakt deze rol tot een punt van blijvend belang, op voorwaarde natuurlijk dat het Europese recht hier een rol krijgt.”
In “Zelfgekozen levenseinden: hoe lang nog? ‘Leven’, ‘geest’ en ‘dood’ als dwaallichten op weg naar Eijsbouts’ hiernamaals” reageert Hendrik Kaptein op een eerdere bijdrage van Tom Eijsbouts in het vorige nummer van F&P; Eijsbouts geeft een kort antwoord. Kaptein verdedigt dat zelfgekozen levenseinden niet kunnen berusten op keuzen voor de dood en tegen het leven, maar alleen te maken hebben met keuzen voor kortere en betere in plaats van langere en slechtere levens. In zijn bijdrage keerde Eijsbouts zich daartegen: kennis van de dood is er wel degelijk. Dan zouden zelfgekozen levenseinden toch kunnen berusten op voorkeuren voor de dood boven het leven; een opvatting waarin hij niet alleen staat. Maar Kaptein betoogt dat ‘wetenschap van de dood’ tenminste dubbelzinnig is. Niemand kan weten hoe het is om dood te zijn, net zo goed als wetenschap van de dood wél is gegeven in wetenschap van eigen en andermans sterfelijkheid en van de gevolgen daarvan. Het heeft er de schijn van dat Eijsbouts deze dubbelzinnigheid is ontgaan. Dat alles doet natuurlijk niets af aan het feit dat het ieder uiteraard vrijstaat om in van alles te geloven, “hoe het is om dood te zijn” incluis; maar, aldus Kaptein, daar hoort bij dat ‘mijn leven’ en ‘mijn dood’ nooit meer dan metaforen zijn waarmee zo goed mogelijk moet worden geleefd.
Is geboren zijn – je zou er bijna wat van denken – dan misschien een ongemak? Patrick Delaere recenseert The Human Predicament. A Candid Guide to Life’s Biggest Questions (Oxford 2017) van David Benatar, auteur van Better never to have been (Oxford 2006). Zou de aarde niet beter afgeweest zijn zonder mensheid? Hoe Benatars pleidooi voor ‘realisme met een zwart randje’ op de individuele lezer overkomt zal, aldus Delaere, anders dan Benatar hoopt, niet alleen een kwestie zijn van argument maar ook van temperament.
----------------------------------------
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 38 (2017), 4,
Human enhancement / Dieren in ons midden
Dit vierde nummer van de achtendertigste jaargang van Filosofie & Praktijk heeft twee thema’s tot onderwerp: ‘Human enhancement’ en ‘Dieren in ons midden’.
Op 3 november 2017 organiseerde de Vereniging van Ethici in Nederland haar vijfde ethische toekomstverkenning te Utrecht, met als thema ‘human enhancement, ‘mens-verbetering’. Het eerste thema van dit nummer van F&P bevat een aantal bijdragen ontleend aan die toekomstverkenning. Het themadeel opent met een Ten Geleide door Patrick Delaere, “Ben ik te min?”, daarna volgen de bijdragen van René ten Bos (“Pliocene wanhoop: van hominisatie naar hominescentie”), Maartje Schermer (“Reflecties op twintig jaar enhancement debat”), Han Somsen (“Mens en Schepping in het Antropoceen”) en Erik Borgman (“Naar een laverende ethiek”), waarna Rob van Gerwen met zijn bijdrage “Fast forward vervreemding. Ons schuivend wereldbeeld”, dit thema afsluit: “Ik geloof dat we ons betere ik in onszelf moeten vinden, wil dat ‘betere ik’ consistent, coherent en authentiek zijn—en menselijk.”
In zijn Minima Philosophica “Zwart op snee, Spenglers Ondergang” gaat Ton Vink in op de recente publicatie van de Nederlandse vertaling van Oswald Spenglers De Ondergang van het Avondland.
Daarna volgt een tweede thema over Dieren in ons Midden – ‘animal enhancement’ zou ook kunnen. De concrete aanleiding tot dit thema ligt in de vijfde editie van de Dag van de Milieufilosofie, die plaatsvond op 22 april 2017 (Earth Day), in Artis, met als thema ‘Dieren in ons midden’.
Dit thema wordt gepresenteerd door bijdragen van Bernice Bovenkerk en Jozef Keulartz (“Dieren in ons midden – Een inleiding”), Caspar Janssen (“In de ban van dieren in ons midden”) en Jozef Keulartz (“Het einde van de Oostvaardersplassen?”).
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 38 (2017) 3,
Filosofische gedachten over de wens te sterven
Thomas Mertens opent dit F&P-nummer met zijn bijdrage “Kant over zelfmoord”. Je hoeft het niet eens te zijn met Camus’ stelling dat zelfmoord het enige relevante filosofische vraagstuk is om te erkennen dat de vraag naar de zelfgekozen dood een belangrijk thema is. Recente ontwikkelingen, zoals een verregaande medicalisering van het levenseinde in samenhang met een steeds hogere levensverwachting, hebben aan de ‘actualiteit’ van het zelfgekozen levenseinde en aan de behoefte om op een waardige manier afscheid van het leven te nemen – al dan niet met assistentie van een ander – bijgedragen. De discussie daarover is, opnieuw, aanleiding tot het thema van dit F&P-nummer. Vaak wordt van Kant betoogd dat hij zich expliciet en categorisch heeft uitgesproken tegen zelfmoord. Die zou in strijd zijn met de morele wet die zich, zoals bekend, aan de mens voordoet als een categorisch gebod. En dat klopt: Kant is inderdaad een uitgesproken tegenstander van zelfmoord. Tegelijkertijd wil Mertens laten zien dat Kants opvattingen over het zelf gekozen levenseinde gecompliceerder zijn dan wel wordt verondersteld. Wat bijvoorbeeld te doen wanneer – zoals in een van Kants voorbeelden – de eer alleen maar gered kan worden door voor de dood te kiezen? Mertens: “De gedachte dat de waarde van het leven ondergeschikt kan zijn aan de waarde van de eer, is mijns inziens een aantrekkelijke gedachte. Zij sluit aan bij een klassieke interpretatie van waardigheid als het behoud van status en decorum.”
In zijn bijdrage “De geest, de dood en het leven. Herhaalde wilsverklaring” vertrekt Tom Eijsbouts vanuit de traditionele dualiteit van geest en lichaam – waarbij de gedachten onvermijdelijk naar Descartes gaan. Maar Eijsbouts stelt deze specifieke dualiteit ter discussie om haar te vervangen door een andere: geest en leven. Want, zo stelt hij, voor de bespreking van de grotere ethische en morele vraagstukken hebben we een ander instrument, een ander tweespan van woorden nodig dan geest en lichaam. We moeten begripsmatige beperkingen van het (eigen) lichaam verlaten en deze door ruimere begripsgrenzen vervangen. Zijn voorstel is daarvoor het koppel ‘geest en leven’ te proberen, zeker ook omdat langs die weg de grotere kwesties van zelfbeschikking binnen bereik komen, met name die rond ‘euthanasie’. En wat dat laatste betreft: wil je de ongewenste machtsgreep van het leven verijdelen, dan moet je zorgen, zelf klaar te zijn voor het eigen besluit op het moment dat het nodig is. Het besluit tot levensbeëindiging – want daar gaat het dan om – en de uitvoering moeten daarbij een zodanige vorm krijgen dat ook anderen, naasten, ermee uit de voeten kunnen. En wat te doen bij “plotselinge uitval van de geest”? Daarvoor is het nodig de geest van vóór dat moment te kunnen laten spreken, om handelen in zijn naam mogelijk te maken en zelfs af te dwingen. Eijsbouts eindigt daarom met zijn “Herhaalde wilsverklaring aangaande mijn levenseinde”.
De discussie rond ‘voltooid leven’ als verondersteld motief voor een doodswens zal niemand ontgaan. Govert den Hartogh wijdt er zijn bijdrage aan: “Doodswensen van hoogbejaarden: een probleem voor de maatschappij, voor de dokter, of primair voor de ouderen zelf?” Als we ons bevrijden van de valse suggesties die het begrip ‘voltooid’ leven wekt, waar hebben we het dan over? Over doodswensen die specifiek zijn voor oude, meestal heel oude mensen, doodswensen dus die samenhangen met hun leeftijd. En dus stelt Den Hartogh voor de problematiek zo te identificeren: “het gaat om doodswensen van (zeer) oude mensen die voortkomen uit factoren die karakteristiek zijn voor hun leeftijd.” En dat levert dan vragen op als: Behoort deze problematiek tot het medisch domein? Brongersma-arrest, rapport commissie-Schnabel, promotie-onderzoek Van Wijngaarden, conceptwetsvoorstel Pia Dijkstra komen hier aan bod. En: Speelt de moderne maatschappij hier een (vooral negatieve) rol? Denk aan eenzaamheid, individualisering, afnemende zorg, geringe waardering voor ouderdom. Of: Is het de instelling van de oudere zelf? Denk aan angst voor afhankelijkheid, schaamte, “zo wil ik niet herinnerd worden”, onvermogen “te zijn wie je bent’. Maar: Moet de dokter het dan maar oplossen? Dat moet dan wel kunnen binnen de kaders van de ‘euthanasiewet’ en de daarin vervatte zorgvuldigheidseisen. Maar: Speelt de dokter anders geen enkele rol? Toch wel: “juist hoogbejaarden ‘die hun leven voltooid achten’ behoren bij uitstek tot de categorie mensen – oud en ziek – die hun leven op een humane manier zelf kunnen beëindigen, en wel door te stoppen met eten en drinken. Zoals de KNMG duidelijk heeft gemaakt, ligt er ook daarbij een taak voor de dokter.” En wellicht kan die dokter ook nog, uit overwegingen van zorgvuldigheid, een rol spelen binnen een voorstel om toegang tot letale middelen voor zelfdoding mogelijk te maken. Kortom: een discussie die nog niet aan zijn eind is.
In zijn “Minima Philosophica: Stoppen met eten en drinken en het voordeel van gebrekkige logica” gaat Ton Vink vervolgens in op wat Den Hartogh in zijn bijdrage omschreef als de ‘pil van Drion’ die elke hoogbejaarde of ernstig zieke tot zijn beschikking heeft: de mogelijkheid om bewust af te zien van eten en drinken. Vink doet dat vanuit de concrete praktijk met onder meer een korte beschrijving van het proces per dag. Was dit een ‘goede dood’? En hoe handig is gebrek aan logica?
Hoewel ‘voltooid leven’ een opvallende rol in de Nederlandse politiek speelt, gebeurt er in die politiek nog veel en veel meer. Daarop gaan de beide andere bijdragen in. Tegen de achtergrond en niet los van zaken als Brexit en de verkiezing van Donald Trump, doemen kwesties op als de groeiende tweedeling tussen de bovenkant en de onderkant van de samenleving die ook de middengroepen in de knel brengt, maar ook de noodzaak van een reflectie op de uitdagingen waar de Europese Unie aan bloot staat, inclusief mogelijke scenario’s om die het hoofd te bieden. Voor dat laatste is er de afsluitende bijdrage van Tannelie Blom: “Over de toekomst van Europa – de vijf scenario’s van de Europese Commissie, hun wenselijkheid en haalbaarheid.” In 1957 opgericht als de Europese Economische Gemeenschap vierde de Europese Unie (EU) op 25 maart 2017 in Rome haar zestigste verjaardag. Onder redactie van haar President, Jean-Claude Juncker, kwam er een “White Paper on the Future of Europe”. Hoe staat het met die toekomst? Hoe realistisch zijn de gepresenteerde vijf scenario’s en hoe, op welke gronden, er een keuze tussen te maken? Gegeven de problemen waar Europa voor staat zou een “stap voor stap benadering wel eens verstandiger kunnen zijn dan top-down voor eens en altijd de toekomst van de EU te willen vastleggen.” Aan het belang van het Europese project wordt daarmee overigens niets afgedaan.
Dat belang is er zeker ook als het gaat om “Een samenleving van ongelijken”, titel en onderwerp van de bijdrage van Kees Vuyk. De groeiende tweedeling is al enige tijd voorwerp van onderzoek. Zo kreeg de Franse economisch historicus Thomas Piketty veel aandacht voor zijn boek Capital in the 21e Century waarin hij aantoont dat in onze samenleving mensen met vermogen financieel veel sterker staan dan degenen die hun geld verdienen met werken. Hij ziet dat als een terugkeer naar de situatie zoals die bestond aan het begin van de twintigste eeuw, na een kort tussenspel in de tweede helft van de twintigste eeuw, toen een tijd lang inkomen uit arbeid sneller steeg dan inkomen uit kapitaal. En die groeiende sociale verschillen beperken zich niet tot de wereld van de financiën, zij doen zich gelden op vrijwel alle terrreinen in de samenleving. In zijn bijdrage wil Vuyk “een poging doen het gelijkheidsideaal dat ten grondslag ligt aan de dynamiek van de burgerlijke samenleving van een nieuw perspectief te voorzien.” Dat doet hij onder meer via een discussie met de Franse ideeënhistoricus Pierre Rosanvallon die in een leerrijk boek The society of equals de geschiedenis van dit ideaal beschreven heeft en eveneens voorstellen doet om dit ideaal een nieuwe invulling te geven.
De rubriek Signalementen besluit zoals gebruikelijk ook dit F&P-nummer.
-------------------
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 38 (2017) 2 - Filosofische gedachten over het nieuws:
Dit nummer van F&P opent met het eerste deel van een tweeluik door Jan Vorstenbosch. Het eerste artikel “Alternatieve feiten. Filosofische gedachten over het nieuws” gaat over het totstand komen en de houdbaarheidvan nieuwsfeiten, het tweede artikel zal over relevantie van nieuwsfeiten gaan. Het americanisme ‘alternative fact’ behoeft geen introductie meer. Maar: wat wordt ermee bedoeld? Wat is de invloed ervan en hoe ‘erg’ is het eigenlijk? Drijvende krachten achter de veranderingen in de wereld van nieuws en nieuwsvoorziening zijn de newssites op Internet, die de ‘oude’ media in een concurrentieslag met de digitale media hebben verwikkeld, de globalisering van het nieuws en de financiering van de media. Die financiering verloopt grotendeels via de markt en maakt kostbare, onafhankelijke onderzoeksjournalistiek steeds lastiger. De click-economie maakt het ook nog eens lucratief om nepnieuws de wereld in te sturen. Filosofen en ethici kunnen, aldus Vorstenbosch, op dit gebied een belangrijke rol spelen, o.a. omdat deze discussies steeds meer draaien om fundamentele begrippen zoals feiten, waarheid en objectiviteit, waar hij een benadering aan toevoegt die primair vraagt naar houdbaarheid en relevantie van feitelijke beweringen over gebeurtenissen die in de media te vinden zijn.
Daarnaast werd het nieuws in ons land ook beheerst door de pogingen tot formatie van een nieuw kabinet, pogingen die niet eenvoudiger werden door de botsing over ‘immateriele zaken’ tussen D66 en ChristenUnie. Een van de belangrijkste kwesties binnen die ‘immateriele zaken’ betreft het debat rond ‘euthanasie bij voltooid leven’. Waar het gaat om de aard van de aandoeningen die ten grondslag liggen aan een (gehonoreerd) verzoek om ‘euthanasie’ spitst de discussie zich vandaag de dag toe op speciale ‘groepen’ binnen de indieners van zo’n verzoek. Een daarvan is de groep ‘voltooid leven’. Twee andere groepen haalden ook met regelmaat het nieuws : de groep van psychiatrische patiënten en de groep met gevorderde dementie. Het leverde soms heftige discussies op, zoals tussen Boudewijn Chabot en Jacob Kohnstamm in de NRC.Bij alle drie groepen zorgt het honoreren door de arts van een verzoek om euthanasie derhalve voor de nodige problemen én voor de nodige discussie. In zijn bijdrage “Euthanasie en de aard van de aandoening. Over euthanasie bij dementie, psychiatrie en voltooid leven” neemt Ton Vink de problemen en de discussie onder de loep.
In dit nummer twee korte bijdragen van Frans Jacobs. In zijn bijdrage over “De tragische held” wil Jacobs de lezer wijzen op de figuur van de tragische held, zoals die in de klassieke oudheid werd gethematiseerd. Waarom? Omdat die tragische held gewoon een interessante figuur is. Of er daarnaast een actuele les uit te trekken valt, voor hedendaagse helden of ‘helden’ – of ‘lafaards’ of ‘terroristen’; de grens is soms vloeiend – wordt aan de lezer gelaten.
In zijn tweede bijdrage gaat Frans Jacobs (oktober 2017 verschijnt zijn De essentie van Montaigne. ISVW-uitgevers) in op een filosoof die met name bekend werd door het stellen van een tamelijk basale vraag (die door de discussie over ‘alternatieve feiten’ toch ook weer in een nieuw daglicht verschijnt): Wat weet ik? Que sais-je. Was de steller van deze toch zeer filosofische vraag eigenlijk filosoof? Was Michel de Montaigne filosoof?
Tussen deze laatste twee bijdragen in vindt de lezer de “Minima Philosophica: Freuds fundamentele regel” van Patrick Delaere. Geprikkeld door de vorig jaar maart te Amsterdam door Jonathan Lear gegeven Spinoza Lecturesgaat hij in op de vraag “wat moet een filosoof heden ten dage nog met Freuds erfenis? Kunnen Sigmund Freuds wetenschappelijke ideeën nog wel iets bijdragen aan ons zelfbegrip?”
Er volgen daarna twee recensies: Sjaak Koenis bespreekt Onvermoed en onvermijdelijk. De vele gezichten van het neoliberalisme van Thomas Biebricher (onlangs in vertaling verschenen) en Michiel Korthals buigt zich over Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. De rubriek Signalementen besluit zoals gebruikelijk ook dit F&P-nummer.
FILOSOFIE & PRAKTIJK, 38 (2017) 1 - Discussie & debat:
In zijn oratie “De politieke theorie van het voltooide leven” gaat Paul Nieuwenburg in op het initiatiefwetsvoorstel van D66/Pia Dijkstra, de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek. Als het aan D66 ligt, dan kunnen ouderen van 75 jaar en ouder binnenkort een waardige, zelfgekozen dood sterven. Dit wetsvoorstel laat zien dat er wel degelijk ook perfectionisten binnen het liberalisme zijn. Perfectionisten houden er een objectieve theorie van het goede leven op na, onafhankelijk geldend van de toevallige opvattingen en wensen van de mensen zelf. En dus, aldus Nieuwenburg, zal ik “eerst aantonen dat de politieke theorie die we uit het wetsvoorstel moeten destilleren een perfectionistische is – van de liberale overtuiging. Ik zal dat doen door een analyse van het begrip voltooid leven dat we vinden in de Memorie van Toelichting (MvT) bij de wet. Dit begrip impliceert een theorie van het goede leven die John Stuart Mill niet zou misstaan. Vervolgens zal ik betogen dat deze theorie faalt – en faalt in haar eigen termen. Tenslotte zal ik laten zien wat de implicaties zouden moeten zijn van een echte liberaal-perfectionistische theorie – een theorie die in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel op interessante en misschien veelzeggende wijze verkeerd weergegeven wordt.”
In zijn bijdrage “Een pleidooi voor aandacht voor Andipunten” onderzoek Eite Veening een vraag die op alle mogelijke plaatsen en in het denken van alle mogelijke mensen op alle mogelijke posities in wellicht elke maatschappij bijna dagelijks gesteld wordt, en wel de vraag: ‘waar ligt de grens’? Meestal is die vraag natuurlijk: waar trekken we de grens? Want die grens ligt zelden ergens zo dat die ‘gevonden’ zou kunnen worden. Over de plaats van die grens is ooit door iemand besloten of moet nog of weer worden besloten; die grens moet worden gesteld, getrokken, betwist. In dit artikel gaat het om de breedte van dat trekken van grenzen. Daarbij moet er ook een conceptuele en semantische ‘lacune’ gevuld worden die in het artikel zichtbaar zal worden: we kennen deze thematiek allemaal en we hebben het er heel vaak over en in de media gaat het er vrijwel dagelijks over, maar we gebruiken er geen soort-woord voor. We hebben geen term voor een brede gelijksoortige verzameling ‘kwesties’.
Tim Wolff zorgt voor een reviewartikel naar aanleiding van het proefschrift Choosing Sharia: Multiculturalism, Islamic Fundamentalism and Sharia Councils van Machteld Zee (Universiteit Leiden). Het proefschrift heeft nationaal en internationaal, binnen en buiten de academische wereld, veel belangstelling gewekt, onder meer omdat de auteur toegang heeft gekregen tot enkele zogenaamde shariaraden in Engeland. Dat is bijzonder, zeker als de onderzoeker westers is en ook nog vrouw. Zee heeft haar (Engelstalige) proefschrift voor een breder publiek bewerkt tot het onlangs uitgekomen (Nederlandstalige) Heilige identiteiten. Op weg naar een shariastaat? Zee wil duidelijk de noodklok luiden en wat betreft de door haar onderzochte shariaraden is daar ook aanleiding toe. De vraag is of haar bredere claims over islamisering en multiculturalisme ook overtuigen.
In een tweede reviewartikel gaat Steven Dorrestijn in op de publicatie van Maurits Martijn & Dimitri Tokmetzis Je hebt wél iets te verbergen, een boek met als ondertitel: Over het levensbelang van privacy. Daarmee gaat dit boek krachtig in tegen de veelgehoorde mening dat wie niets te verbergen heeft, toch ook niet bang hoeft te zijn om in de gaten gehouden te worden. Dat moeten we dus wel. In uitzonderingssituaties zoals een politieke omslag naar een totalitair bewind of oorlog kunnen data die nu onschuldig zijn plotseling letterlijk levensgevaarlijk worden. Dat is een indringende waarschuwing, die we eigenlijk al kennen, maar misschien niet serieus genoeg nemen. Echter, ook in het alledaagse leven krijgen we op allerlei manieren te maken met bemoeienis en beïnvloeding via techniek en data. Als dat ook klinkt als een abstract probleem, dan zal het lezen van dit boek daar zeker verandering in brengen.
De Minima Philosophica, “Over goede en slechte emoties”, komen van de hand van Sjaak Koenis. Om iedereen recht te doen, kun je niet “aan de ene kant pleiten voor de redelijkheid van emoties om vervolgens aan de andere kant per decreet te bepalen dat sommige emoties onredelijk zijn zonder de inbreng van de betrokkenen serieus te nemen.” En dus moeten we naar een andere oplossing: “In plaats van een politiek van goede emoties voel ik meer voor zo'n ‘negatieve politiek’ (deze term ontleen ik aan Margalit) van het voorkomen van discriminatie en negatieve stereotypering, die onze samenleving op termijn wellicht wat fatsoenlijker kan maken.”
Annemarie Kalis bespreekt in “Wat zoeken filosofen? Over de relatie tussen filosofie en geluk” de recente publicatie van HansThijssen: Wat filosofen weten. Over het verlangen naar geluk en de honger naar kennis. De levenskunstfilosofie is de laatste decennia sterk in opkomst. Boeken van auteurs als Joep Dohmen, Wilhelm Schmid en Alain de Botton vinden bij het publiek gretig aftrek, en ook in cursussen filosofie en filosofische publieksactiviteiten zoals Brainwash Festival staat de levenskunst regelmatig op het programma. Maar de levenskunstfilosofie lijkt vooral buiten de academische filosofie weerklank te vinden; aan de universiteit komt men haar zelden tegen. Hoe verhoudt de filosofie als discipline zich tot de vraag naar het geluk?
In “Vrijheidspraktijken in wereldperspectief” bespreekt Noortje Delissen A New Dawn for the Second Sex: Women’s Freedom Practices in World Perspective van Karen Vintges. Wat kunnen we zeggen over de staat en status van het feminisme nu er bijna een halve eeuw verstreken is na Simone de Beauvoirs publicatie van De Tweede Sekse (1949)? Dit is de onderliggende vraag in Karen Vintges’ boek A New Dawn for the Second Sex. Maar in tegenstelling tot De Beauvoir, die de problematiek van staat en status van het feminisme vooral vanuit een westers perspectief leek te benaderen, probeert Vintges hier een nieuw, meer inclusief verhaal over vrouwenemancipatie wereldwijd naar voren te brengen.
Michiel Korthals gaat in “De inventieve wereld van Darwin” in op Botanische revolutie van Norbert Peeters. In de uitvoerige inleiding van zijn boek laat Peeters zien dat de botanische belangstelling en studies van Darwin stelselmatig zijn onderschat. Ook tijdens zijn Beagle reis was Darwin helemaal niet geïnteresseerd in Darwinvinken of andere dieren, maar in planten. Na de inleiding volgt in de diverse hoofdstukken een bespreking van een vijftal boeken dat Darwin schreef over planten, hun betekenis en ingewikkelde leven.
Gijs van Oenen gaat in “Mild over politieke boosheid” in op De januskop van de democratie. Over de bronnen van boosheid in de politiek van Sjaak Koenis. Linkse nostalgici denken dat in de jaren zestig nog politiek werd bedreven vanuit rebelse idealen, terwijl we tegenwoordig maar zitten opgescheept met rechts ressentiment en populisme. Koenis wil dit beeld corrigeren. Rebelse idealen en populisme, zo stelt hij, worden aangedreven door een en hetzelfde psychologische mechanisme: boosheid. Het verschil is: vijftig jaar terug kwam de politieke boosheid van links, tegenwoordig komt die van rechts. Het is een kwestie van perceptie en politieke voorkeur of we die boosheid framen als rebels of als rancuneus. Belangrijker is wat mensen doen met hun woede. De ‘elfde stelling’ van Koenis luidt met andere woorden: de filosofen hebben de politieke boosheid tot nu toe alleen verschillend benoemd; het gaat erom, haar serieus te nemen.
Het decembernummer van F&P jaargang 2016 bevatte een reviewartikel “Hoe zo ‘voltooid leven’?” (pp. 67-77). In een vervolg op die review zorgen Carlo Leget en Els van Wijngaarden voor een antwoord namens de auteurs van de besproken publicaties, gevolgd door een korte reactie van de reviewer en een slotreactie namens de auteurs. De kwestie ‘voltooid leven’ blijft voorlopig in de belangstelling staan. Bijvoorbeeld omdat de Hoge Raad de zaak van Albert Heringa heeft terugverwezen naar het hof te ’s-Hertogenbosch, maar ook omdat Pia Dijkstra (D66) haar wetsvoorstel in het vooruitzicht heeft gesteld, in de openingsbijdrage van dit nummer van F&P besproken. We zijn we er dus nog niet vanaf.
De rubriek Signalementen besluit, zoals gebruikelijk, ook dit nummer van F&P.